Hoofdstuk 38

60 6 4
                                    

"Mag ik alsjeblieft naar mijn moeder?" Met smekende ogen kijk ik Annejet aan.
"Je hebt mij nu al lang genoeg laten wachten. Ik wil haar gewoon heel erg graag tot steun zijn." Annejet kijkt bedenkelijk naar mij. Een frons verschijnt tussen haar wenkbrauwen. "Ik weet het niet, Brannon. Je moet niks forceren."
"Er is echt niks aan de hand. Ik krijg goede medicijnen voor de hoofdpijn en verder voel ik mij al een stuk beter." Ik lieg, maar dat weet Annejet niet. Ik weet van mezelf dat ik het overtuigend kan brengen. Het enige wat je nodig hebt is een enthousiaste stem en een brede lach op je gezicht. Iedereen trapt erin.
"Mijn zusje kan elk moment geboren worden," vervolg ik een stuk serieuzer. "Een moment als dit, zal ik nooit meer meemaken." Het is voor iedereen een bijzonder moment, maar ik weet dat ik zelf nooit een ouder zal kunnen worden. Ik weet dat ik niet lang meer te leven heb en ik wil nog zo veel mogelijk kunnen meemaken.
"Alsjeblieft." Mijn smekende stem klinkt zacht. Annejet staat met haar hand voor haar mond naar me te kijken. Het lijkt alsof ze zich nu pas realiseert wat ik zojuist heb gezegd.
"Goed dan, maar ik wil niet dat je gaat lopen. Ik pak wel even een rolstoel voor je." Annejet werpt mij een trieste glimlach toe en loopt dan de kamer uit.

Zuchtend staar ik uit het raam. Alle kleuren lijken in elkaar over te lopen. Zonder echt op de omgeving te letten, verzink ik in mijn gedachten. Gedachten over de dood, maar ook over het leven. Het besef dat alles zo snel aan mij voorbij is gegaan. Het laatste half jaar voelt meer dan al die andere jaren van mijn leven. Misschien ben ik wel volwassen geworden, maar misschien is het ook een kwestie van waarde inschatten. De waarde van het leven. De waarde van je gedachten, maar bovenal de manieren waarop je omgaat met je gedachten en hoe je in het leven staat. Mijn oren spitsen zich; het vertrouwde geluid van de witte klompen nadert.

"Zo, Brannon. Zal ik je helpen?" Annejet laat de grijze handvaten van de rolstoel los en loopt richting mijn bed.
"Niet nodig, ik kan het wel," breng ik stoer uit. Mijn bovenlichaam werk ik langzaam omhoog. De hoofdpijn houdt zich gelukkig gedeist. Die nieuwe medicijnen die de arts mij heeft voorgeschreven, werken als een malle. Het neemt niet weg dat mijn lichaam de afgelopen week flink heeft geleden. Bewegingstekort is niet al te best voor de algehele gezondheid van een persoon.
"Laat me je toch maar even helpen." Annejet buigt zich voorover en ik fixeer mijn blik op een kaart die aan de muur hangt. Als ik naar voren zou blijven kijken, zou ik recht tegen haar borsten aankijken. Dat was nu ook weer niet de bedoeling. Haar smalle hand voel ik zacht tegen mijn rug duwen. Die ondersteuning is voldoende om de rest op eigen kracht te kunnen doen.
Ik plof neer op het zwarte zitvlak van de rolstoel. Mijn voeten plaats ik zorgvuldig op de voetensteunen.

"Zal ik een deken pakken?" Annejet richt haar blik op mijn bovenbenen en kijkt dan vragend omhoog. Als ik haar blik volg, zie ik dat ik onder alleen maar een donkerblauwe boxershort aan heb. De dunne bruine haren van mijn benen staan rechtop; kippenvel.
"Ja, dat zou fijn zijn," antwoord ik beleefd en ik probeer mijn handen nonchalant voor mijn kruis te leggen. Niet veel later legt Annejet een katoenen wafeldeken over mijn benen. Ik haal mijn handen weer boven en leg ze ontspannen op de deken.
"Bedankt!"
Annejet glimlacht kort en probeert de infuuspaal aan de rolstoel te bevestigen.
"Het is altijd een gezeur met die infuuspalen." Annejet probeert de infuuspaal met een rood hoofd los te trekken.
"Lukt het?" Ik moet mijn best doen om een glimlach te onderdrukken.
"Ik heb het bijna." Annejet perst de woorden met een tussenpoos over haar lippen. Het moet haar veel moeite kosten, want haar hoofd loopt rood aan en haar knokkels zien spierwit.
Ineens schiet de infuuspaal los en komt met een enorm kabaal tegen de metale omheining van het ziekenhuisbed aan.
Ik draai me om en zie de infuuspaal tegen het ziekenhuisbed aanliggen.
"Oeps, sorry. Foutje," glimlacht Annejet gegeneerd. Haar hoofd ziet nog steeds zo rood als een tomaat. Ze blaast een plukje bruin haar voor haar voorhoofd weg en bevestigt de infuuspaal behandig aan de rolstoel.

Ik grinnik zacht, het moet nauwelijks hoorbaar zijn. Heerlijk, blunders. Dan valt er wat te lachen. De dagen in het ziekenhuis duren lang. Elke dag dezelfde routine gaat vervelen. Om 7:00 uur wordt je wakkergemaakt voor het ontbijt. Met een beetje geluk kan dit half 8 worden, maar dat geluk ontbreekt mij kennelijk vaak. Het is maar een enkele keer voorgevallen. Rond 10:00 uur is er artsenronde. Dan komen diverse er artsen plus aanhang naar je kijken. Ik blijf altijd beleefd, maar ik vind het vreselijk. Ik voel me dan een aap in de dierentuin die ze komen bezichtigen. Vooral de medelijdende blikken van de co-assistenten kan ik niet uitstaan. Natuurlijk hebben zij vast uitgebreid mijn dossier gelezen; ze praten er waarschijnlijk ook over tijdens hun lunch, maar die blikken hoef ik niet te zien. Ik wil er niet aan herinnerd worden dat ik ziek ben. Mijn lichaam geeft zelf al genoeg signalen af. Daarna is de lunch om 12:00 uur. Je kunt kiezen voor een gezamenlijke lunch, of een lunch apart. Meestal kies ik voor de lunch apart op mijn kamer. De meeste patiënten op deze afdeling zijn een stuk jonger dan ik ben. Even denken, om half 4 staan er vaak diverse onderzoeken op de planning. Dit kunnen simpele dingen zijn zoals bloedprikken, maar ook de chemokuur kan rond deze tijd worden toegedient. Daarna heb je een hele tijd niks, tot een uur of zeven. Het diner wordt dan bezorgd op je kamer. Met een beetje geluk heb je een leuke verpleger, maar als dat niet meezit dan is het helemaal niet uit te houden. Vaak kijk ik televisie om de tijd te doden of ik lees een aantal boeken. Heel soms werk ik zelfs vrijwillig aan schoolopdrachten. Je moet iets, niet waar?

Een wereld zonder pijnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu