Hoofdstuk 32

68 10 11
                                    

De volgende ochtend wordt mijn slaap ruw onderbroken door een vreselijke pijn die door mijn hoofd schiet. Mijn hele lichaam lijkt zich niet te kunnen bewegen. De pijn is te vergelijken met messen die zich een weg door mijn hoofd proberen te boren.
Voorzichtig probeer ik omhoog te komen, maar het lijkt alsof mijn hoofd vastgepind zit aan mijn kussen. Alles kost moeite. Ik zet mijn nagels voorzichtig in het matras en probeer mij zo goed mogelijk omhoog te trekken. Zwarte vage vlekken bewegen onrustig voor mijn ogen.

"Mama!" roep ik in paniek. Mijn hoofdpijn lijkt erger te worden bij het schreeuwen. Ik wist dat de hoofdpijn steeds erger werd, maar dit was toch wel een flinke achteruitgang. 
"Mam!" roep ik nogmaals. Mijn stem slaat over van het harde schreeuwen. Nog steeds geen gehoor. Mijn ademhaling is gejaagd en mijn zicht wordt belemmerd door de zwarte vlekken. Ik voel mijn maag ineenkrimpen. De angst lijkt bezit te nemen van mijn hele lichaam. Mijn handen trillen en mijn mond is droog.

"Wat is er schat?" mijn moeder komt hijgend aangelopen met haar ochtendjas los om haar lichaam. Met haar handen heeft ze haar buik stevig beetgepakt. Ik zie vlagen van mijn moeder die naast mij komt staan. Ze slaat haar armen om me heen en drukt mij stevig tegen de zachte stof van haar ochtendjas.
"Hoofdpijn, ik zie bijna niks meer," breng ik in paniek uit. Mijn ogen moeten angstig hebben gestaan, want mijn moeder drukt me nog steviger tegen zich aan.
"Ik bel de ambulance," zegt ze. "Dit is niet goed."

Mijn moeder verslapt de greep en legt me zachtjes neer op het bed.
"Blijf maar even zo liggen. Ik ben zo terug!" De stem van mijn moeder klinkt gejaagd. Ze probeert me op mijn gemak te stellen, maar de trilling in haar stem verraadt haar angst. Ik blijf gespannen liggen. Mijn vingers omklemmen het laken waarop ik lig. Ik voel me licht in mijn hoofd, alsof mijn cognitieve capaciteit alsmaar minder lijkt te worden. Ik zal wakker moeten blijven. Krampachtig probeer ik mij zoveel mogelijk te herinneren. Die keer dat Lars in het water viel tijdens een bezoek aan de dierentuin, mijn nieuwe zusje, de keer dat ik Austin in Engeland heb opgezocht. Ik knijp mijn ogen stevig op elkaar. De vlekken verdwijnen niet.

"Schat, de ambulance komt er zo aan." De bezorgde stem van mijn moeder klinkt vlak langs mij. Het echoot nog na.
"Ja," antwoord ik. Ik merk niks meer van de huidige wereld waarin ik zit. Ik voel een zachte aanraking bij mijn hand. Zou mijn moeder dat zijn? 
"Help, alsjeblieft." De angst wordt niet minder, het wordt alleen maar meer. Ik probeer mijn ogen te openen, maar de zwarte vlekken dwarrelen voor mijn gezichtsveld. De strelende aanraking lijkt over te gaan in een kneep. Ik sluit wederom mijn ogen. Het geluid wordt gedempt en gaat even later over in een hoge piep. Alles lijkt zich zo ver van mij af te spelen. Zou ik doodgaan? Zou Daniël dit ook zo gevoeld hebben? De gedachte aan de dood maakt mij niet rustiger. Ik wil schreeuwen, maar ik krijg mijn kaken niet van elkaar. Rustig, Brannon. Het komt goed. Dit is alleen maar een slechte droom. Rustig.

Het volgende dat ik mij herinner zijn voetstappen in de verte, die langzaam uitdoven. Het opgewerkt fluiten van vogels en zachte tonen die naast mij klinken. Tussen deze geluiden door, is er niks anders dan een serene rust. De hoofdpijn is weg. Ik voel niks, geen pijn, geen verdriet, geen angst, zelfs geen blijdschap. Zou ik dood zijn?

Weer klinken de voetstappen, nu komen ze dichterbij. Vlak naast mij houden ze halt.
"Goedemiddag." klinkt het. De stem klinkt laag. Vlak naast me hoor ik het ritselen van bladzijden.
"Goedemiddag." Deze stem herken ik. Het is de stem van mijn moeder. Haar stem klinkt anders als normaal, een stuk hoger en zachter.
"Kunt u mij iets vertellen?" Mijn moeder spreekt snel. Ze lijkt de laatste woorden haast in te slikken.
"Wij hebben uw zoon een pijnstiller gegeven. Wij moeten nog verdere onderzoeken doen, maar de plotselinge hoofdpijnen zouden kunnen duiden op metastasen."

Ik luister naar de woorden die de man uitspreekt. Wat zijn metastasen nou weer?

"Kunnen we het hier in de gang verder over hebben?" vraagt mijn moeder nauwelijks hoorbaar. 

De hakken van mijn moeder op de linoleum vloer, vormen het bekende ritme. Het deuntje vaagt langzaam weg. Evenals de zware stappen van de man.

Waar ben ik eigenlijk? Zou ik in het ziekenhuis zijn? Het zou niet vreemd zijn. De man sprak over pijnstillers en over onderzoeken. Hoe zou ik hier terecht zijn gekomen? De man had het over een plotselinge hoofdpijn. Ik weet dat ik de afgelopen tijd vaker last heb gehad van hoofdpijn, maar daar kon ik altijd nog redelijk mee functioneren. Met een hoofdpijntje kom je toch niet zomaar in het ziekenhuis te liggen?

Even later zit mijn moeder weer naast me, dit weet ik door het geluid van haar hakken. Ik voel een zachte streling over mijn arm.
"Mijn lieve, Brannon." Mijn moeders stem klinkt breekbaar, bijna zo breekbaar als de stem van Daniëls vader toen Daniël overleed. Zacht voel ik haar streling over mijn arm. Ik wil met haar praten, maar mijn lippen lijken met lijm aan elkaar te zitten. Ook mijn oogleden kan ik voor geen mogelijkheid in beweging krijgen.
Plotseling is er een stilte. Een stilte die je zelden tegenkomt in je leven. Zo'n stilte die ijskoud aanvoelt, alsof al het leven is vervangen door de dood. Geen enkele ruis, zelfs niet het geluid van het hart dat in je lichaam bonst. Niks. 

Plotseling zie ik Daniël in de verte staan. Ik ben niet meer in het ziekenhuis. Ik sta buiten. Mijn blote voeten zijn begraven in het warme, zachte zand. Daniël zwaait naar mij. Hij staat tot zijn middel in het prachtige blauwe water, wat rustig om hem heen golft. Zijn kale hoofd heeft hij niet meer. Hij ziet er levendig uit. Net zoals te zien was op de foto die hij had. Zijn prachtige krullen zijn weer terug.

Ineens lijkt het water woest te worden. De golven worden hoger en proberen Daniël mee te sleuren.
"Daniël!" roep ik en ik zwaai uitbundig naar hem. Ik probeer mij zo lang mogelijk te maken."Ik kom eraan!"
Daniël lijkt niks door te hebben en blijft vrolijk naar mij zwaaien. Vanuit de verte kan ik zijn volle lippen zien, die zijn gevormd tot een brede lach.
"Achter je!" roep ik uit volle borst. Ik ren zo hard als ik kan naar hem toe. Mijn benen voelen zwaar en mijn ademhaling is zo diep en snel, dat ik bloed proef. Ik negeer de ijzersmaak in mijn mond en probeer uit alle macht naar Daniël te rennen.
Vlak voordat ik bij Daniël kom, wordt hij onder water gesleurd door de enorm grote blauw-grijze golf. Pal voor mijn voeten breekt de golf. De stroming probeert mij ook mee te sleuren, maar ik probeer er alles aan te doen om boven te blijven. Ik zwaai hevig met mijn armen en trap met mijn benen.

"Brannon?" hoor ik vlak boven mijn hoofd. Het is een onbekende stem die ik niet kan plaatsen. De heldere stem lijkt op mijn vader. 
"Brannon," de zachte stem van mijn moeder wordt afgewisseld met een luid gesnik.

Mijn moeder. Waar is mijn moeder? De stroming van het zeewater, probeert mij steeds naar beneden te trekken. Ik geef niet op. Ik schop driftig met mijn benen. Het zeewater mag mij niet te pakken krijgen.
Waar is Daniël? Paniekerig kijk ik om mij heen. Boven water is niks te zien. Ik sluit mijn ogen, houd mijn adem in en duik onder water. Ook geen Daniël te bekennen. De ijzersmaak in mijn mond wordt heviger. Het vermengt zich met het zoute water van de zee. 

Net zo snel als de omgeving net veranderde, zo snel verandert hij nu weer terug. Ik lig op mijn zij in het warme zand. Mijn mond is deels gevuld met zout water en zand. Waar is Daniël? Ik kijk om me heen. Daniël is weg. Overal aan het water zijn mensen aan het spelen met hun strandspellen. Vaders die met hun kinderen de zee in gaan, vrouwen die te liggen zonnen op hun strandlaken en kleine kinderen die enthousiast met hun emmer en schepje zwaaien.

"Daniël?" Voorzichtig sta ik op. Vluchtig kijk ik om me heen. Geen Daniël. Haastig klop ik het zand van mijn lichaam. Ik spuug een aantal keer op het zand. Nog steeds voel ik de kleine zandkorrels tussen mijn tanden knarsen. Ik negeer het. Mijn blik scant de hele omgeving. Nog steeds zie ik Daniël nergens. 

Dan realiseer ik het me. Ik laat me op de grond vallen en sla mijn handen voor mijn gezicht. Daniël is dood en ik ben schuldig aan zijn dood. Ik heb Daniël niet kunnen redden. Mijn vuisten sla ik hard in het zachte zand. De kleine zandkorrels vliegen overal heen.
Een harde schreeuw ontsnapt aan mijn mond. Deze schreeuw veroorzaakt wederom een ijzige stilte. Het zand verdwijnt onder mijn voeten, de mensen veranderen in zwarte schimmen en ik bevind mij wederom in een nieuwe omgeving. Een zwarte, donkere omgeving.

Een wereld zonder pijnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu