Hoofdstuk 40.

46 9 2
                                    

David

'Wat? Luna, je mag het niet zomaar opgeven.' Spreek ik haar tegen. Ze schudt langzaam haar hoofd heen en weer. 'Het spijt me, David. Als je eenmaal kanker hebt, gaat het nooit meer weg.' Ik kijk de andere kant op. Haar mooie blauwe ogen, durf ik niet meer aan te kijken.

'Ik kan je niet tegenhouden.' Zeg ik na een stilte. Ze fronst haar wenkbrauwen. 'Sorry, maar dat klopt. Ik heb mijn keuze gemaakt.' Ik knik en sta op. Ik loop naar de deur, waar ik Theo recht in zijn ogen aan kijk. Een traan glijdt over zijn wang. En zonder wat tegen elkaar te zeggen, been ik de kamer uit.

En als ik weer eenmaal door de witte gangen loop, voel ik ook een traan over wang gaan.

Luna

Ik sluit mijn ogen. Ik stel hem teleur. En dat doet me pijn. Hij heeft zoveel voor me gedaan. En wat doe ik? Opgeven.

'Luna,' hoor ik een zware stem. Ik open mijn ogen en kijk recht in de ogen van mijn opa. 'Opa,' stamel ik. Ik ga wat rechter in het bed zitten en veeg zijn tranen weg. 'Het spijt me.' Zeg ik. 'Voor wat?' Vraagt hij vol ongeloof. 'Voor oma.' Ik kijk naar beneden.

Haar dood, is mijn schuld. En niet alleen dat. Gewoon alles.

Hij pakt mijn hand vast. 'Het is niet jou schuld.' Zegt hij met een warme stem. Ik zucht even. 'Wel. Alles is mijn schuld.' Spreek ik hem tegen. 'Zeg dat nou niet, je hebt al genoeg aan je hoofd.' Ik knik en zwijg. Tegen mijn opa in gaan heeft nooit zin gehad.

'Waar is David naartoe?' Doorbreek ik de stilte. Hij haalt zijn schouders op. 'Geen idee. Hij is gewoon erg van slag.' Ik knik, en sla de dekens van me af. Mijn opa staat op. 'Wat ga je doen?' Vraagt hij. 'Ik ga David halen. Hij moet weten dat desondanks alles, ik van hem hou.'

'In deze toestand?' Hij wijst naar mij, mijn kleding. 'En met deze gezondheid?' Ik knik. 'Hij kan niet ver zijn.' Zeg ik terwijl ik verder wil lopen. Mijn opa pakt mijn pols beet. Ik kijk hem geïrriteerd aan. 'Ik ga met je mee.' Zegt hij vervolgens. 'Nee. Dit is wat tussen mij en David.' Hij kijkt me twijfelend aan.

Langzaam laat hij mijn pols los. 'Doe voorzichtig.' Ik knik. 'Doe ik.' Ik glimlach kort en trek snel mijn gympen aan. En been daarna de kamer uit.

Ik kijk door de gang, waar mijn kamer plaats vindt. Geen David. Alleen een wat oudere dame. Ik zucht en loop verder.

Na wat zoeken, kan ik hem nergens vinden op deze verdiepingen. 'David,' mompel ik geïrriteerd tegen mezelf. Ik stap even later de lift in en die brengt mij vervolgens naar de begaande grond.

Ik kijk om mij heen. Een aantal mensen kijken me vreemd aan. Ik negeer het en zoek verder. Uiteindelijk valt mijn blik op hem. Hij loopt naar buiten.

Mijn hart maakt een sprongetje. Ik ren richting hem toe. Maar dat loopt anders dan ik had gedacht.

De bekende symptomen razen weer door mijn lichaam. Ik val bijna flauw, maar wordt net bij mijn arm gepakt. 'Ik heb je.' Ik kijk opzij, in de ogen van een jonge vrouw. Ik glimlach dankbaar. 'Dank u.' Breng ik uit. 'Gaat het wel?' Vraagt ze bezorgd. Ik knik.

'Nee. Ik breng je terug. In deze kleren mag je ook niet eens hier rondlopen.' Kaatst ze terug. 'Nee,' zeg ik zachtjes. Ze pakt mijn arm stevig vast en sleurt me weer mee de andere kant op.

'Mevrouw, mijn vriend... Ik moet hem halen...' Zeg ik, de woorden komen piepend uit mijn mond. De vrouw stopt. 'Nee, nee. Je hebt rust nodig. Je viel net bijna flauw weet je nog?' Ze probeert me weer mee te sleuren.

'Nee! Stop! David! David!' Begin ik te schreeuwen. Ze snapt het niet. Ze weet niks.

'Sttt, hou je gedeisd.' Sist ze mijn richting op. Ik wil tegen stribbelen, maar ik voel me zwak. Te zwak.

Verplegers bemoeien zich nu met de situatie. De vrouw legt uit, hoe ze mijn aantrof. Even later wordt ik in een rolstoel geduwd. 'David!' Schreeuw ik opnieuw. Tranen beginnen te stromen. Hij hoort me niet.

Een man pakt de achterkant van de rolstoel beet en brengt ons naar de lift. 'Meneer, ik moet naar mijn vriend hij-' zeg ik huilend. 'Gezondheid gaat nu even voor liefde.' Zegt hij zonder enige emotie. Ik zwijg. Had hij die woorden nou echt uitgesproken?

Al snel zijn we in een wat grotere kamer. Er ligt één persoon in de kamer.

De man pakt mijn arm beet en hijst me de rolstoel uit. 'Ga maar even in dit bed liggen.' Beveelt hij me. Ik doe maar wat hij zegt. Want, ik voel me niet lekker.

De doktor gaat weg en zwijgend kijk ik naar het plafond. Een traan rolt weer naar beneden. Ze stoppen maar niet.

'Gaat het, Luna?' Hoor ik mijn oren bereiken. Mijn hart begint sneller te kloppen. Ik blijf naar het plafond kijken. 'Ik vroeg je wat, schat.' Weer zijn stem.

Nee, ga weg.

En toen stond hij naast mijn bed. Met zijn hand pakte hij mijn kaak beet en stuurde mijn gezicht zijn kant op.

Diep keek hij me aan, een grijns sierde zijn lippen. Ik bekeek zijn gezicht. Zijn knappe gezicht -wat ik stiekem wel altijd vond- zaten vol wonden en littekens.

'Met mij gaat het beter dan jou.' Kaatste ik terug, woede borrelde naar boven. Hij lachte. 'Waarom huil je dan?' Vroeg hij, terwijl hij naast me op het bed kwam zitten. Ik schoof wat opzij. 'Waarom heb jij littekens op je gezicht?' Vroeg ik hem.

Hij zweeg.  

Hij bracht zijn gezicht dichterbij.

'Theo gaat eraan. David gaat eraan. En vervolgens jij ook.' Fluisterde hij. Kippenvel raasde zonder moeite over mijn huid. Ik slikte hoorbaar.

'Dood mij. Maar niemand anders.' Smeekte ik. Hij grijnsde. 'Luna, toch.' Bracht hij lachend uit. 'Mark, toch.' Deed ik hem na.

'Pardon, wilt u weer terug in u eigen bed liggen?' Vroeg dezelfde man van der net aan Mark. Hij knikte en deed het vervolgens ook. Ik kijk zijn richting op en toen hij lag, keek hij me terug aan. Hij knipoogde en gelijk keek ik weer weg.

'Dit moet even gebeuren.' Zei de dokter. Met gefronste wenkbrauwen keek ik hem aan. Ik voelde een prik in mijn bovenarm. En langzaam werd mijn beeld wazig.

David, ik heb je nodig.

The Wedding Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu