Hoofdstuk 11

27 4 3
                                    

Solène

Het meisje beweerde dat ze echt was. Ze sprak tegen me. Ze zei dat ze een mens was, dat ik een mens was. Ze klonk niet gevaarlijk. Ze klonk niet als een hallucinatie – niet dat ik wist hoe een hallucinatie voelde. Ik besloot dat het niet uitmaakte. Of ze echt was of niet, ze negeerde me niet. Ik besloot om me open te stellen. Ik vroeg haar om me niet alleen te laten. Ik wilde niet alleen gelaten worden.

Haar naam was lang. Haar naam was vreemd. Het was te moeilijk. 'Hoe moet ik dat ooit onthouden? Hoe onthouden mensen elkaars naam? Ik kan amper de mijne onthouden,' waren gedachten die door me heen gingen.

Ze vroeg me om mijn naam. Ik kon me niet herinneren dat iemand me dat ooit gevraagd had. Plots was ik niet zeker meer. De naam die mijn moeder me had gegeven zat ver in mijn geheugen. Misschien was het niet eens mijn naam. Misschien was het gewoon een naam die ik vaak had gehoord. Een naam is onnodig als je niemand hebt om die mee te delen. Het was een wonder dat iemand me om mijn naam vroeg, dat iemand me haar naam vertelde.

Het meisje stelde zoveel vragen. Haar vragen waren pijnlijk. Haar vragen waren een mirakel. Ik kon ze onmogelijk allemaal beantwoorden. Zoveel woorden had ik niet in me.

Ik vroeg haar om me niet alleen te laten. Het was dom. Vooraleer ze me kon antwoorden, kwam er een lange jonge man naar haar toe. Ik had moeten weten dat ze niet bij me kon blijven. Ik had moeten weten dat ze mensen had die haar bij me vandaan zouden halen. 'Waarom heb ik met haar gesproken? Waarom ben ik niet gewoon weggelopen vooraleer ze me zag?'

Ik liet haar mouw los. De man zou me negeren, net zoals alle andere mensen. Het meisje zou me dan ook negeren. Ik zou weer alleen zijn, zoals altijd. Ik bolde me weer op. Keek niet meer naar hen.

'Wie is dit?' hoorde ik de jongen vragen. Ik dacht niet dat hij het over mij had. Ik probeerde hun gesprek uit te sluiten.

'Ik weet het niet,' antwoorde het meisje met de moeilijke naam. 'Ze vertelt haar naam niet. Ze lijkt die niet te weten.'

De jongen bleef een lange tijd stil. 'Misschien moeten we iemand anders gaan halen?' vroeg hij onzeker.

'Ik denk niet dat dat een goed idee is.'

'Waar hebben ze het over?' vroeg ik me af. 'Hebben ze het over mij?'

'Waarom niet?'

'Valt het je niet op dat niemand komt kijken wat er aan de hand is? Het is niet zo dat we een hele scene aan het schoppen zijn, maar normaal zou deze situatie toch wel wat blikken trekken, vind je niet?' zei het meisje.

'Dat... is waar. Wat gaan we dan doen?'

Plots voelde ik een hand op mijn schouder. Ik kromp ineen. Het meisje raakte me aan, alweer. Ik bleef stil, misschien dat ze dan weg zou gaan. 'Ben je zeker dat het gaat?' vroeg ze.

Ik antwoordde niet. Ik bewoog niet.

'We kunnen haar hier niet achterlaten,' zei de jongen.

'Moeten we haar dan meenemen naar huis? Wat vangen we aan met Malik en Bine? Trouwens, we kunnen niet zomaar iemand meenemen. Ze is geen straatkat.'

'We moeten de politie bellen.'

'Laten we haar naar de balie brengen. Die kunnen de politie bellen,' antwoordde het meisje.

Ze probeerde me op te heffen. Ik schrok. 'Stop!' schreeuwde ik. 'Laat me los! Raak me niet aan. Raak me niet aan.' Ik stribbelde tegen.

Het meisje liet me los. Ik kroop weg, met ogen dicht. Ik wou niet zien wat er om me heen gebeurde. Het was te raar. Voor ik het wist botste ik met mijn hoofd tegen een kast.

-------------------------

Ik weet dat het korte hoofdstukken zijn, maar zo kan ik sneller updaten. Bovendien start ik een nieuw hoofdstuk telkens als ik van perspectief wissel. Volgende hoofdstuk is dus Nesmiahs perspectief. Wat vinden jullie trouwens van de twee perspectieven? Dit is de eerste keer dat ik dit doe, dus ik ben er een beetje onzeker over. Dank jullie voor het lezen!

Het meisje waar niemand naar kijktWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu