Hoofdstuk 2

47 7 0
                                    

Solène

Ik bleef naar school gaan. Wat moest ik anders? Thuis wachtte me alleen meer miserie op. Een moeder waar je zielsveel om geeft en die niet naar je kijkt is namelijk het ergste wat een kind kan overkomen. Ik nestelde me op de grond van het lokaal en luisterde naar de juf. Sommige vakken interesseerden me niet en dan ging ik naar de bib om daar te lezen.

Dagen gingen traag voorbij en maanden stapelden zich op. Het leven van een geest is saai, dacht ik vaak. Het werd moeilijker voor me om te geloven dat ik werkelijk geen geest was. Misschien was ik er wel een. Toch overtuigde ik mezelf van niet. Ik was niet dood. De tijd dat mensen me nog aandacht gaven was niet zo lang geleden. Er moest een manier zijn om hen naar me te laten kijken. Ik klemde me vast aan die gedachte. Er moest een manier zijn. Ja, het kon haast niet anders. Ze zouden naar me kijken en ik was zeker dat het me zou lukken.

Ik dacht lang en hard na over wat de aandacht van mensen zou kunnen trekken. Schreeuwen hielp niet, dat was iets wat ik al had ondervonden. Naar wat keken mensen graag? Mensen keken graag naar voorstellingen, naar theater. Dat kon ik wel doen. De vraag was alleen wat voor een voorstelling ik zou geven. Er waren zoveel mogelijkheden. Je had toneel, je had ballet, je had opera's en musicals, je had andere dansvoorstellingen en je had natuurlijk ook circusacts en clowns. Ik besefte echter dat een toneel uitgesloten was, net zoals ballet en opera. Toneel deed je met meerdere mensen, voor ballet moest je lessen volgen en als je aan opera deed moest je ongelofelijk hoge tonen kunnen zingen. Ik kon geen van allen. Alhoewel ik nog geen thema had gekozen had ik al wel de perfecte gelegenheid gevonden. In de klas werd aangekondigd dat de school een voorstelling zou geven waar alle ouders naar zouden komen kijken. Ik wist meteen dat ik op dat moment mijn eigen spektakel zou geven, het was voorbestemd. Terwijl de klas hun dans voorbereidde, zat ik nog diep na te denken over wat ik zou doen. De tijd begon echter op te geraken. Uiteindelijk besloot ik ervoor om een eigen geschreven lied te zingen. Ik zette er al mijn gevoelens in neer en vroeg het publiek op een melodieuze wijze om naar me te kijken.

Het was de dag voor de voorstelling dat ik besefte dat ik niets had om aan te doen voor zo'n speciale gelegenheid. Ik kon het niet riskeren dat ze mijn smeekbede zouden negeren gewoon omdat ik niet gepast gekleed was. Paniek overspoelde me. Mijn moeder zou me nooit meenemen naar een winkel om nog kleren voor me te kopen. Als ik een nieuwe jurk wou zou ik er zelf een moeten gaan halen. Ik pakte mama's portefeuille uit haar handtas en ging de deur uit naar een kledingwinkel. De winkel leek zo groot als je er alleen binnenstapte. Het leek eeuwen te duren vooraleer ik de kinderafdeling had gevonden. Al snel vond ik een jurk die ik mooi vond. Hij had een lichte blauwe kleur die me deden denken aan tranen. Het paste perfect bij mijn lied. Ik haalde al de verschillende maten van het rek, ik had namelijk geen flauw idee wat mijn maat was. Van zodra er een kledingkotje vrij was ging ik naar binnen. Op mijn gemak en zonder gestoord te worden paste ik de jurken tot er eentje goed zat. Met die jurk ging ik naar de kassa, de rest liet ik in het paskotje liggen met de gedachte dat ze die wel terug op hun plek zouden hangen. De kassierster negeerde me. Ik stond er zeker een uur te wachten om te betalen. Uiteindelijk keek ik naar het prijsticketje en probeerde uit te rekenen hoeveel geld dat was (ik vond rekenen een pak moeilijker dan lezen). Uiteindelijk gaf ik het op en legde een willekeurig aantal briefjes op de toog. Het alarm aan de deuren deed me ondertussen al niet meer opschrikken. Wat me stoorde was de gigantische bobbel die ik niet van de jurk kon verwijderen en die het alarm had doen afgaan (iets wat ik destijds nog niet doorhad).

Op de dag van de voorstelling begon ik te twijfelen. Wat als ze me zouden zien? Zouden ze dan geen vervelende vragen stellen? Ik schudde mijn hoofd. Ik had liever een eenmalige preek en aandacht, dan geen preek en geen aandacht. Mijn voorstelling, zo had ik gepland, ging ik geven terwijl een van de leraren de openingsspeech gaf. Ik stond in het midden van het podium en heel even dacht ik dat ze naar mij keken. Helaas keken ze naar de leraar die zat te spreken. Zo goed als ik kon begon ik te zingen (al was het waarschijnlijk wel vals). De leraar sprak gewoon verder door mijn gezang. Mijn gezang viel bijna weg achter het geluid van de microfoon. Geen kat die naar me keek. Bittere teleurstelling. Aan het einde van mijn lied was heel mijn gezicht betraand. Het was mislukt. Mijn prachtige lied was niet tot hen doorgedrongen.

Sindsdien gaf ik elke week een voorstelling en elke week faalde ik. Het klinkt misschien stom om een voorstelling te geven als je publiek overduidelijk niet geïnteresseerd, maar ik kon niet zomaar opgeven. Ik koesterde nog steeds een heel kleine hoop en bovendien hield het me bezig. Het gaf me het gevoel dat er ten minste nog iets was om voor te leven. Hoe vaker ik teleurgesteld werd hoe meer vastbesloten ik werd om het de week erna wel tot een succes te maken.

In het lager gaf ik mijn voorstellingen vaak op de speelplaats, waar de speeltuigen een perfect podium vormden die me een goed zicht gaven op mijn publiek. Soms gaf ik ze ook in de bibliotheek (al stopte ik daar na een tijdje mee omdat het me een slecht gevoel gaf dat te doen in een plek waar ik me op mijn gemak voelde).

Mijn voorstellingen waren elke week ook anders, al kwamen een paar wel vaak terug. Het lied dat ik die eerste keer had gezongen gebruikte ik vaak. Soms verkleedde ik me om extra op te vallen en maakte ik heel veel lawaai. Ik verkleedde me als clown, als piraat, als flamencodanseres, als indiaan enzovoort. Mijn lievelingsvoorstelling was die van de vervloekte prinses.

Toen de meeste van mijn leeftijdsgenootjes naar het middelbaar gingen, besloot ik een paar nieuwe voorstellingen te creëren. Het waren ideeën die ik wel al eerder had gehad, maar die ik had verworpen omdat ze me te gemeen of beschamend leken. Het waren geen voorstellingen waarbij ik eigenlijk zou hebben gewild dat ze wisten dat ik het was, moesten ze hebben geweten wie ik was. Toch leek het me steeds minder waarschijnlijk dat de voorstellingen die ik voorheen had gegeven de aandacht zouden trekken en nog steeds had ik liever een preek dan te worden genegeerd. In de winter vulde ik emmers met water en gaf een water voorstelling. Met een emmer in elke hand begon ik te dansen en te zingen tegelijkertijd. Het ijskoude water kwam zowel op mij als op mijn publiek en geen van ons vond het aangenaam. Het publiek was koud en nat, ik ook en daarbovenop werd ik nog steeds genegeerd. Na die ene keer heb ik die voorstelling niet meer gedaan in de winter. In plaats daarvan gebruikte ik emmers met zand en zorgde ik ervoor dat er een doek voor mijn mond zat en een ski of duikbril voor mijn ogen. Dat zorgde ook voor veel gevloek en alhoewel het me een beetje voldoening gaf om het publiek te zien lijden stopte ik ook daar vlug mee. Als ze zouden lachen of klappen zou ik namelijk een pak blijer zijn geweest.

Op mijn veertiende besloot ik om uit het huis te gaan. Ik leefde toch al zo goed als alleen en de aanwezigheid van mijn moeder verpletterde me van binnenuit. Ik kon het niet meer aan. Het benam me de adem. Ik wou de wereld ontdekken, reizen. Geld was immers geen probleem. Ik kon alles nemen wat ik maar wou en niemand sprak me erop aan als ik niet betaalde. In het begin voelde ik me wel een beetje schuldig, maar na verloop van tijd kon het me niet meer deren. Het was het enige positieve aan genegeerd worden en niemand die me dat kon ontzeggen. School leek me niet echt zo belangrijk meer. Er waren natuurlijk wel een paar vakken die me in het begin wat hadden geïnteresseerd, maar wat voor een nut had ik er aan? Ik zou me rot kunnen studeren en nog steeds zou het me later niet helpen aan een job. Een job en studeren zijn enkel van nut als er andere mensen om je heen zijn die je kunnen beoordelen. Dat is iets wat ik niet had. Dus besloot ik weg te gaan.

Natuurlijk kon ik mijn geboorteplaats niet verlaten zonder een laatste voorstelling te geven. Deze voorstelling zou speciaal zijn. Eentje die ik nog niet eerder had uitgevoerd. Ik had besloten om daar weg te gaan op dezelfde manier dat ik er was gekomen. Naakt. Misschien zou dat eindelijk eens hun aandacht trekken, dacht ik. Tot mijn (on)geluk faalde ook deze voorstelling. Het was geen voorstelling zoals al mijn anderen. Voor mijn vertrek had ik een tas gepakt met een paar kleren en dat was het. Als ik op reis ging kon ik namelijk niet te veel bezittingen meenemen en ik vond het niet erg. Ik had die dag geen kleren aangetrokken en verliet naakt mijn huis. Toen begon ik te zingen heel de weg naar het treinstation. Dat was de voorstelling. Heel simpel, eigenlijk. Op het station deed ik mijn kleren aan, stapte in de trein naar Gent – reizen doe je allereerst in je eigen land, vooraleer je aan andere begint – en begon mijn leven als rondtrekker.  

Het meisje waar niemand naar kijktWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu