Deel 2, hoofdstuk 21

386 9 19
                                    

Ik ga de trappen twee bij twee af

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.

Ik ga de trappen twee bij twee af. Bij de laatste treden val ik op de grond, maar sta dan direct op.

Ik veeg mijn tranen af en probeer sterk te zijn.

Mijn hart schreeuwt naar me om naar Stephen te gaan en hem te helpen, maar mijn verstand herinnert me wat hij me allemaal heeft aangedaan en dat hij ook nooit voor mij terugkeerde.

Ik doe de deur open en stap naar buiten.

De regen verwelkomt me en maakt me nat. Ik adem diep in. Wat heb ik toch de regen gemist.

Ik loop naar de poort toe en zie niemand staan. Ik wil het net opendoen, maar ik hoor een stem achter me.

"Waar gaat u heen?" Ik draai me langzaam om en zie de bewaker met een paraplu staan.

Ik adem diep uit en probeer mijn plan na te spelen.  

"Stephen is gewond!" roep ik.

"Hoe bedoelt u?" vraagt de jongen.

"Hij is ge-gewond", ik stotter zodat het een beetje geloofwaardig klinkt.

"Ik kwam hulp zoeken." Hij kijkt me fronsend aan en ik laat een traan rollen over mijn wang.

De bewaker die dat ziet, gelooft me waarschijnlijk, want hij vraagt: "Welke kamer is hij?"

Ik haal mijn schouders op en doe alsof ik in shock ben. Hij geeft de paraplu aan mij en gaat dan met grote stappen naar het huis toe.

Ik ben nog altijd verrast dat hij me niet mee genomen heeft. Waarschijnlijk was hij gewoon geshockeerd.

Ik gooi de paraplu op de grond en draai me om om de zwarte poort te openen, maar ik zie dat het met een code is.

Snel type ik mijn geboortedatum in, maar het doet niks. Ik weet niet waarom ik dat zelfs deed.

Ik wil de geboortedatum van Stephen doen, maar weet dat hij niet zo dom is.

Als laatste hoop type ik het jaar dat hij me achterliet.

Ik hoor de poort naar links schuiven en het raakt me dat hij dat jaar als code heeft...

Ik loop op mijn sloffen de weg op en zie alleen maar een weg en voor me alleen maar een bos.

Omdat er alleen maar één weg is, neem ik die niet, want zo kunnen me ze heel snel vinden.
Ik loop naar het bos toe. Ik loop voor mijn leven, voor mijn vrijheid.

Maar ergens diep ver van binnen heb ik spijt.
Spijt waarvan ik geen geweten heb waarvoor.

Ik loop verder het bos in en zie de weg en het huis niet meer achter me, alleen de groene bomen.

Het begint harder te regenen en ik zie nog grijzere wolken.

Hoewel ik zo moe ben, geef ik toch niet op.

Een bliksem gaat door de lucht heen en ik val op de grond door schrik. Ik val in een modderplas en het komt allemaal op mijn gezicht en mond. Ik spuug het uit en kijk dan de lucht in.

De regen wast mijn gezicht en neemt zo de modder mee.

Mijn ogen branden en ik laat het. 
Ik laat de tranen die al de hele tijd wilden loskomen, stromen over mijn wang.

Ik huil hard...

Het is niet de tranen die mij pijn doen, maar mijn hart.

Ik heb toch nog een hart. Ik dacht dat ik Stephen gemakkelijk kon neersteken en zonder hem leven, omdat ik geen hart meer had, maar blijkbaar had ik het helemaal mis.

Ik heb hem gemakkelijk gestoken, maar hem zo laten? Met een schuldgevoel leven?

Stel dat hij dood zal gaan?

Ik schud mijn hoofd en huil harder. Mijn hart wilt uit zijn plaats komen. Het wilt niet meer kloppen. Het wilt niet meer bestaan.

Ik sla met mijn hand op de grond en meer modderdruppels gaan de lucht in, waarna ze op mijn gezicht en haren komen.

Ik schreeuw luid en buig mijn hoofd voorover.

"Vergeef me", fluister ik.
"Vergeef me voor wat ik gedaan heb. Vergeef me voor de dingen die ik je aangedaan heb, mijn duivel", fluister ik verder.

Ik knijp mijn handen samen en voel in elk hand modder tussen mijn vingers glijden.

"Want ik kan je niet vergeven", zeg ik mezelf hatend voor dat.
"Ik kan je niet vergeven voor wat je hebt gedaan."

Een traan rolt van mijn lip naar mijn kin toe.

"Vergeef me hiervoor," zeg ik zachtjes, "want ik zal door moeten gaan."

Ik kijk de lucht nog eens aan.

Ik huil hard en de regen druppels vallen op mijn gezicht. De tranen van God en de tranen van de engel mengen zich samen.

Ik weet dat God me hiervoor nooit zal vergeven, ook al was hij de duivel. Dit is een grote daad waardoor ik niet meer in de Hemel welkom zal zijn.

"Dit was mijn straf, toch? Om van een duivel te houden?" Ik sla weer met mijn hand in de modder.

"Mijn straf was mijn eigen geliefde doden met mijn eigen handen?" Ik schreeuw alles de lucht in. Alles.

Ik wil dat de regen ook mijn pijn wegneemt, mijn schuldgevoel meeneemt, maar dat gebeurt niet.

Ik hoor weer een bliksem afgaan, als antwoord op mijn vorige vraag.

Woedend sta ik op.

Mijn hele lichaam is onder modder, maar dat interesseert me niet, maar ik krijg het opeens koud.

Mijn sloffen zijn ook aan de modder blijven hangen, dus ik zal op mijn blote voeten moeten doorgaan.

Ik wandel verder door het bos heen en voel modder tussen mijn tenen glijden. Ik zou hier normaal vies van zijn, maar mijn hoofd zit ergens ver weg.

Ik heb het zo koud, dat ik voel dat mijn neustopje rood is.

Ik wandel voor een lange tijd het bos verder, maar zie in de verte een weg.

Ik versnel mijn passen, maar voel iets prikken aan mijn voet. Ik schreeuw het uit van pijn en kijk dan naar mijn voet.
Er zit een kleine, houten stokje in. Ik trek het eruit en wankel dan verder.

Wanneer ik bij de weg aankom, kijk ik of ik auto's zie, maar hier is het helemaal leeg, zelfs geen dieren zijn aanwezig.

Waar ben ik zelfs? Waar in België?

Ik wandel rechtdoor op de weg. Ik heb niemand langs me, alleen de regen die overal met me meekomt.

Na lange tijd wandelen, hoor ik iets. Ik draai me om en zie een auto vanuit de verte komen.

Ik ga midden in de weg staan en ben blij om een auto te vinden.

Ik zwaai met mijn beide handen en de zwarte auto komt dichter naar me toe.

Het stopt voor me en ik kijk het aan. Dan loop ik naar de auto toe en ik bedank God om toch met me te zijn, om me toch een plaats in de Hemel te geven.

Ik stap achterin, want van voor heb ik twee gezichten gezien, maar ik zag niet goed of het vrouwen of mannen waren, want de regen overdekt het voorglas van de auto.

Ik doe de deur dicht en warmte verwelkomt me.

Ik draai me naar de persoon die ik langs me zie zitten en mijn mond valt open. Ik hoor iets op slot gaan en ik kijk geshockeerd verder.

Ik bedankte God daarnet om met me te zijn en me een plaats te geven in de Hemel, maar deze auto is mijn ticket om naar de Hel te gaan.

Badboys badgirl 1 en 2Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu