Deel 2, hoofdstuk 22

415 12 20
                                    

Ik kijk naar de man langs me in de auto en ik probeer de deur weer open te krijgen

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.

Ik kijk naar de man langs me in de auto en ik probeer de deur weer open te krijgen.

"Het zal u niet lukken", spreekt de bewaker van Stephen die hem ging helpen.

Ik vloek tussen mijn tanden door. Ik ben genaaid. Zeg me niet dat alles voor niks was.

"Hoe hebben jullie me gevonden?" vraag ik, terwijl de auto verder rijdt.

Ik weet waar we gaan. 
Ik weet dat we naar hem gaan, naar de Hel.

Ik ben zo bang.
Bang dat hij kwaad zal worden omdat ik hem neergestoken heb.

Maar ik kan het nog altijd niet geloven dat ik het ook echt gedaan heb. Het lijkt een wazige droom.

"We hebben deze weg, vele keren op en af gereden, want we wisten dat als we u niet zouden vinden, dat we niet naar meneer James konden teruggaan." Ik kijk in de spiegel voor me en zie de andere twee bewakers.

Dus Stephen leeft nog?

Ik adem uit van opluchting en bijt op mijn lip.

Wat moet ik doen?
Hoe moet ik hem aankijken?

De auto komt in stilstand en ik hoor de twee deuren van voor open en dicht gaan. Na paar seconden gaat ook mijn deur open en ik kijk naar de man voor me.

"Wilt u alstublieft afstappen?" vraagt hij en maakt mijn deur helemaal open.

Nee, zeg ik in mezelf, nee, dat wil ik niet.

Ik wil dat de grond nu in twee splitst en dat ik daarin val, waarna de grond weer terug één wordt.

God, hoe moet ik hem aankijken.

"We moesten van meneer James u goed verzorgen, dus wilt u het niet moeilijker maken dan het al is."

Ik zwijg.

Ik slik nu mijn tong.

Ik zweer om mijn mond niet meer te gebruiken.

Ik zal niet meer praten, tegen wie dan ook.

"Wilt u alstublieft nu afstappen." Hij commandeert het me, maar weer blijf ik zitten.

Hij pakt me aan mijn arm vast en trekt me met al zijn kracht de auto uit.

Ik beweeg geen enkele spier en hij gooit me op zijn schouder. Mijn natte kleren maken ook zijn kleren nat en de regen maakt ons beide tegelijkertijd nat.

We gaan langzaam het huis binnen. Een warmte die ik tot binnen in me voel, verwelkomt ons.

Ik weet niet waar de andere bewakers zijn, want mijn hoofd is tegen zijn rug gericht en ik heb niet de kracht om het op te heffen.

We gaan de trappen op. Ik zucht en laat mijn armen hangen omdat ik weet waar we naartoe gaan.

Wanneer we de trappen op zijn gegaan, gaan we richting de kamer. De kamer waar ik het deed, waar ik hem raakte.

Badboys badgirl 1 en 2Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu