'Goed, wat doen we nu?' vroeg Pien. 'Morgen worden we voorgeleid aan de hertog voor een moord die we niet hebben gepleegd. En om het allemaal nog erger te maken zit de echte dader, Stille Willie, in de cel hier tegenover te gniffelen over wat hij voor elkaar heeft gekregen.'
'Ha! Dat toont alleen maar aan wat je allemaal niet weet, vrouw. Ik heb die man net zo min vermoord als jij,' riep de man in het zwart vanuit zijn cel.
'Nee maar, het spreekt,' antwoordde Pien sarcastisch. 'En het liegt. Zeg, hufter, werk je alleen of heb je nog iemand boven je? Gezien wat ik gehoord heb, zal het mij weinig verbazen als je het vuile werk voor de Zielenvreter zelf doet.'
Een honend gelach galmde door het cellenblok. 'Ik werk voor een hogere macht, vrouw, maar het is niet de valse god Falun'ek. Ik werk voor machten die jouw armoedige verbeelding ver te boven gaan.'
'Snap jij dat nou, Peet?' vroeg Pien. 'Eerst is er geen geluid uit die vent te krijgen en nu kletst hij de oren van ons hoofd af.'
'Wacht eens even, Pien,' bedacht Peet zich ineens. 'Hij noemde de Zielenvreter bij zijn echte naam. Vrijwel niemand durft dat, uit angst zijn aanwezigheid op te roepen.'
'Ja,' snifte Pien, 'stom bijgeloof. Wij zeggen zijn naam ook nooit, maar dat is meer uit gewoonte dan wat anders.' Pien hield haar gezicht bij de tralies van de deur. 'Zeg, snuiter. Als je niet van Falun'ek werkt, voor welke hogere macht die mijn armoedige verbeelding te boven gaat dan? Niet Ka'ralkak of Sun'darak hoop ik?'
Peet keek over de schouder van Pien mee en de gok van de heks had gewerkt: het gezicht van de man in het zwart verscheen voor de tralies. Het was een oud volks bijgeloof om de Oude Goden niet bij naam te noemen, maar bij bijnaam. Pien had zojuist iets gedaan wat vrijwel ondenkbaar was in de Baldaviaanse cultuur; ze had drie van de ergste en slechtste Oude Goden bij naam genoemd. Het was waarschijnlijk heel lang geleden dat de man de echte namen van de Oorlogsbrenger en de Gruwelaar gehoord had en zeker samen in één ademteug.
De ogen van de man in het zwart vernauwden zich tot spleetjes. 'Hoe durf jij de namen van deze Oude Goden zonder vrees over je tong te laten rollen alsof het niets is? Je bent ofwel de domste vrouw die ik ooit ontmoet heb, ofwel de meest dappere.'
'Ik ga mij niet druk maken over het noemen van namen van Oude Goden die lang geleden in de Godenoorlog gestorven zijn. Ik maak mij enkel druk over de mensen die hun werk nog millennia na hun ondergang voortzetten, hoewel ik zulke mensen niet vaak ben tegengekomen. En ik denk dat ik er momenteel eentje recht in het gezicht aankijk.' Pien klonk onwrikbaar en Peet hoorde duidelijk dat ze nog altijd boos was.
'Enkel zij die voor één van de Oude Goden of hun dienaren werken weten dat hun invloed zich uitstrekt tot in onze huidige tijd. Zeg op, voor wie werk je?' vroeg de man. Zijn ogen stonden groot van verbazing.
'Dat ga ik jou niet aan je neus hangen, mannetje. Laten we het er maar op houden dat het één van de goede Oude Goden was.'
De man leek stomverbaasd. Zijn gezicht verdween bij de tralies van zijn eigen cel en Peet dacht hem te horen mompelen.
'Versta jij hem?' vroeg ze zachtjes aan Pien.
Haar vriendin draaide haar oor naar de celdeur toe en luisterde aandachtig. 'Ik weet het niet zeker, maar ik dacht hem iets over Cennis te horen zeggen. Ken jij die?'
Peet kende geen Cennis, maar wel een naam die daar sterk op leek. 'Laat mij eens,' vroeg ze aan Pien. De heks stapte aan de kant. Peet keek naar de tegenover hen liggende cel en besloot het erop te wagen. 'Wat doet iemand die de naam Cenauris kent op de daken van deze stad?'
Pien knipte in haar vingers. 'Cenauris. Dat zei hij! Maar hoe kent hij die dan?'
Het gezicht van de man in het zwart verscheen weer voor de tralies. 'Jij kent die naam?'
JE LEEST
De Heks van Komschrei (betaversie)
FantasyDe zestienjarige Floriana vind haar leventje wel prima zo; ze helpt haar zieke moeder in het huishouden, heeft leuke vriendinnen en woont in een fijn stadje. Op een dag komt er een priester in de stad die de aanwezige meisjes tussen de twaalf en de...