Hoofdstuk 49 - Tombe

311 30 27
                                    

Heel voorzichtig sloop Floor door het gat in de zijkant van het riool. Het liep schuin naar beneden in een hoek van bijna vijfendertig graden, dus ze moest oppassen dat ze niet uitgleed. Ook lette ze er extra goed op dat ze geen steentjes of stof wegschopte. Ze wist niet wat er aan het uiteinde van de tunnel was, maar ze was er zeker van dat het niet goed voor haar algehele welzijn zou zijn als wie of wat daar was op de hoogte van haar aanwezigheid zou zijn. Je kon dus met een gerust hart zeggen dat elke voetstap een goed doordachte handeling van de zestienjarige jongedame was. Het feit dat het bijna aardedonker in de tunnel was maakte het haar niet makkelijker.

Na een paar minuten uiterst voorzichtig sluipwerk zag ze in de verte licht aan het einde van de tunnel. Des te dichter ze erbij kwam, des te makkelijker het was om zich te verplaatsen, maar des te voorzichtiger ze dat deed. Als iemand haar in de tunnel zag, of haar eruit zag komen, dan had ze een probleem. Ze had dan wel een mes op haar heup hangen om haar te verdedigen, maar ze wist donders goed dat ze hier nauwelijks toe in staat zou zijn. De man die zich mogelijk hier bevond had al wekenlang vrouwen ontvoerd zonder een spoor achter te laten en was nog geen enkele keer gepakt. Floor had het uiterlijk van de man in het zwart in gedachten genomen en wist zeker dat ze hem snel zou herkennen als ze hem zag; zelfs als hij zijn donkere kleding en hoed niet aan had.

Toen ze bij de opening aan kwam, was ze verrukt om te zien dat deze uitkwam op een balustrade, waarvan de sierlijke spijlen dik genoeg waren en dicht genoeg op elkaar stonden om erachter te verschuilen. Ze was blij dat het gilde haar deze kleding ter beschikking had gesteld, want ze was er zeker van dat ze door de donkere kleuren veel minder snel op zou vallen dan in haar gewoonlijke kleding -hoewel die in de woonwagen lag - of de jurk die ze in de Gouden Roos had gedragen, die trouwens ook veel te bloot en onhandig was.

Op handen en knieën sloop ze de balustrade op en gluurde tussen de spijlen door. Het verbaasde haar hoe groot deze ruimte was; de balustrade liep bijna helemaal rond en bood uitzicht op de begane grond die groter was dan de gelagkamer van een flinke herberg. Het plafond liep rond en deed haar aan de bovenkant van een tempel denken. Vanaf de koepel scheen het licht in golvende strepen naar beneden en baadde de ruimte in een licht dat geen seconde hetzelfde scheen. Het leek wel alsof de ruimte magisch was. Floor keek nog eens goed en zag toen pas dat de koepel doorschijnend was en het leek erop alsof erboven water te zien was, wat de vreemde lichtpatronen kon verklaren. Floor kende echter de stad te slecht om te kunnen bedenken welk water het kon zijn, maar het moest iets binnen de stadsmuren zijn. Maar wat? Ze bleef aandachtig kijken en dacht zelfs een grote ronde bol ergens ver boven het water te kunnen zien. Kon dit wellicht een van de drie manen zijn? De grote maan, die geel was, zou nu zo'n beetje wel hoog aan de hemel moeten staan, dus het was goed mogelijk. Maar hoe kon het dat niemand van het bestaan van deze ruimte wist, als het schijnbaar zo vlak onder de neus van de stadsbewoners was verstopt. Het dievengilde had niets gezegd over een tempel pal onder een waterspiegel en Floor wist zeker dat de gildemeester het haar wel had verteld als hij er vanaf geweten had.

Ze wurmde met veel moeite haar gedachten weg bij dit raadsel en bekeek de rest van de ruimte. De tempel - ze had bedacht dat dit de beste beschrijving was totdat ze wist wat het nu werkelijk was - was stoffig en zag eruit alsof het heel erg oud was. Aangezien ze diep onder de stad was, leek het haar niet onwaarschijnlijk dat Waterpoort bovenop de tempel was gebouwd. Misschien wist niemand zelfs dat deze plek hier was. Op de onderste verdieping stonden aan weerszijden van een hoge opening een tweetal beelden. Ze kon zien dat het waarschijnlijk twee identieke beelden waren geweest, maar beide waren stuk gemaakt. De brokstukken lagen in de buurt over de vloer verspreid. In het stof zag ze voetsporen die van en naar de opening liepen. Ze hoorde en zag niemand.

Heel voorzichtig sloop ze verder totdat ze bij een trap aankwam die naar beneden liep. Heel behoedzaam stapte ze trede voor trede naar beneden. Ze lette er goed op dat ze haar hoofd laag hield, zodat ze verscholen bleef achter de trapleuning. Eenmaal beneden luisterde ze of ze iets hoorde en toen ze er zeker van was dat dit niet het geval was, sloop ze vlak langs de muren naar een van de twee beelden. Toen ze langs een paar brokstukken schuifelde viel het haar op dat deze minder stoffig waren dan de vloer en bovenop de laag stof lagen. Ook zag ze sporen in het stof, alsof de beelden heel recentelijk gemolesteerd waren. Op sommige plekken van de brokstukken zag ze vreemde, donkere schroeiplekken waar ze geen verklaring voor kon verzinnen.

De Heks van Komschrei (betaversie)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu