Hoofdstuk 36

75 6 0
                                    

De volgende dag, toen de zon vroeg opkomt, waren we al opstap. Met ons drieën wandelen we naast elkaar in de richting waar ik vandaan kom. Waar mijn vrienden hopelijk nog zijn. En ik hoop diep van binnen dat ze nog leven. Dat moest gewoon. Met die gedachten weet ik mijn eigen sterk te houden. Weet ik te voorkomen dat ik niet ga breken van ellende. Van wanhoop. Ik hoop zo hard dat ik ze gaat terug zien dat ik er goed de pas in zet. Laj en Kaj klaagde er niet over en daar ben ik ze dankbaar voor.

Ik ken de tweeling nu nog maar een paar uur, maar toch voel ik al een diepe vriendschap voor die twee. Dat heel diep gaat. Gisterenavond heb ik zitten huilen terwijl ik in de armen van Kaj lag. Alsof we elkaar al jaren kennen en zo voelt het ook. Het lijkt wel dat ik een oude vriend heb terug gevonden dat er nooit is geweest, maar waar ik heb over gedroomd dat ik het zou hebben. En nu heb ik ze. 

Ik kijk even naar de twee broers, die naast elkaar wandelen. Hun beweging zijn het zelfde en identiek. Een glimlach verschijnt om mijn lippen. Toen Kaj over een steen struikelt, maar hij wist juist  te voorkomen dat hij plat op zijn gezicht valt. Zijn boer ligt in een deuk. Zijn vrolijk gelach galmt over de verlaten straat. 

Kaj kan er wat minder om lachen. Hij werpt zijn broer een dodelijke blik toe, maar dat zorgt ervoor dat Laj nog harder begint te lachen. 

Daarna kijkt Kaj mij ineens woedend aan. 'Waag het eens,' zei hij. Toen hij ziet dat er een grote grijns om mijn lippen verschijnt.

'Wat ga je doen;'zei ik mijn lach krampachtig inhoudend, maar het lukte niet echt. Dat zorgde ervoor dat Kaj nog razender word. Woedend beent hij op me af. Een paar centimeters voor me blijft hij staan. Onze neuzen raken elkaar net niet. Dreigend priemt hij zijn vinger naar me uit. 'Stop met lachen, oké. Dit is niet grappig.' 

Hij kijkt me zo woedend aan. Dat ik snel een stap naar achteren zet en verontschuldigend mijn armen uitsteekt.'Oké...oké... Ik ga niet lachen. Word rustig Kaj,' zei ik verzoenend en kijkt hem zo onschuldig mogelijk aan. Hij zucht diep en werpt nog een woedende blik op mij en Laj. Voordat hij zich brut omdraait en verder wandelt.

Ik werp een blik op Laj, die overdreven met zijn ogen draait. Ik grinnikte zachtjes. Wat kan een tweeling soms zo verschillend zijn. 

We wandelen een hele tijd in stilte met een nog steeds bokkende Kaj voorop. Af en toe hoor ik hem iets mompelen, maar het klinkt niet echt heel vriendelijk. Ik besluit om hem nog even met rust te laten. Ik kijk naar de hemel boven me, die al donkerder begint te worden. Dit wil nog maal is bewijzen dat het al herfst is. Dat er al zeker meer dan twee maanden zijn vooruit gegaan. Twee maanden zijn mijn ouders al dood. Waar zouden ze nu zijn? In de hemel of in de hel? Ik hoop de hemel. Of zijn ze nog gewoon nog ergens op aarde. Als geest of misschien zijn ze terug gekomen als een of ander dier. Zouden ze me misschien kunnen zien. Ik hoop van wel en ergens geloof ik dat ze over mij beschermen. Als een soort beschermengelen, die over je waken. Ja, dat moet het zijn anders moet ik al lang dood zijn.

Ik voel met mijn hand aan mijn wang dat nat aanvoelt. Geschrokken kijk ik naar mijn hand dat glinstert van het vocht dat de zonsondergang weerspiegelt. Ik heb totaal niet doorgehad dat ik huilde. Snel droog ik mijn tranen. In de hoop dat de twee broers het niet zouden zien, maar tevergeefs.

Kaj kijkt juist achterom en zie mijn betraande ogen. Bezorgt blijft hij stil staan. Totdat ik bij hem ben. Hij wandelt naast me verder, maar hij vraag niks. En daar ben ik hem dankbaar voor. Een warm gevoel van diepe vriendschap gaat door me heen.

'Waar gaan we overnachten,' vroeg Laj na een tijd en hij kijkt ons vragend aan. 

Dat was een goede vraag, maar ik weet het niet. 'Ik weet het niet, maar kunnen we niet beter verder wandelen. We kunnen moeilijk 's nachts ergens onder de stralende nachthemel slapen. Dan vinden de vampiers ons.'

'Daar heeft ze wel gelijk in,' stemde Kaj in. 'We moeten verder totdat het terug dag word of als we een echte beschermende schuilplaats vinden.' Laj stemt met tegenzin . 'Oké. Jullie zullen wel gelijk hebben, zeker.'

Samen gingen we weer op pad. De hemel word met de minuut steeds donkerder en duisterder.  Een halve stuk maan piept af en toe is door de dikke deken van wolken dat er voor schuift.  

Waakzaam speur ik door het donker opzoek naar iets dat ons kan aanvallen of in gevaar brengen. Maar ik zie niks, maar een gevoel van ongerustheid beneemt me de adem. Doet mijn hart sneller kloppen. Er klopt iets niet. De nacht verloopt rustig. Te rustig. Net als de stilte voor de storm. Zo voelde het aan. Er staat iets te gebeuren. Mijn gedachten zijn nog niet goed genoeg tot me door gedrongen of drie dreigende gestaltes gehuld in duisternis doemen in eens voor ons op. 

Geschrokken blijven we abrupt stil staan. Even kijken we elkaar alleen maar aan, maar iets in mij zorgde ervoor dat ik terug ontwaakte. Terug in het heden breng ik mijn hand naar het gevest van mijn katana en trekt het soepel uit zijn schede. Een metalig geluid snijd door de stilte, maar ik werd er rustig van. Uit mijn ooghoeken zie ik Kaj en Laj het zelfde doen. Onze zwaarden blinken in het maanlicht dat ineens helder te voorschijn komt, maar dat is niet het enigste dat blinkt. Een paar blinkende tanden, die er scherp uitzien blinken als dreigende sterren in een duistere nachthemel. Ik rilde.

Met gespannen spieren wacht ik op een aanval. Waar ik niet al te lang op hoeft te wachten. De vampiers sprinten met zijn alle ineens op ons af en toen gaat alles heel snel. Ik zie hoe er één op me af komt gesneld. Snel hef ik mijn zwaard beschermend voor me, die beweging redden mijn leven.  Onze zwaarden knallen op elkaar. De knal van metaal op metaal galmt door de donkere nacht. 

Woedend kijk ik de vampier voor me aan, die verlekkerend met zijn tong over zijn hoektanden gaat. Walgend duw ik hem van me weg. Mijn zwaard suist op hem af, maar hij blokte mijn aanval.  Razend snel valt hij terug aan, maar ik ben juist te laat. Ik weet zijn zwaard een beetje weg te duwen, maar ik voel hoe het koude metaal mijn zij open haalt. Een scherpe pijn snelt door me heen kreunend krimp ik ineen. Warm bloed sijpelt uit de wond. 

De vampier wilt weer aanvallen, toen hij zag dat ik afgeleid ben. Grijzend kijkt hij me aan. Veel te traag breng ik mijn zwaard omhoog. Ik kijk mijn dood letterlijk te gemoed en alles gaat in slow motion. Ik zie hoe mijn zwaard veel te traag omhoog gaat en dat van hem met een razende snelheid op me af komt gesuist. Ineens blijft zijn zwaard voor mijn keel stil houden. Ik kijk de vampier voor me aan. Waarvan de ogen groot zijn van verbazing en ongeloof. Een straal bloed ontsnapt uit zijn mond.  In zijn ogen gaat het licht uit en worden dof en levenloos. Voordat hij levenloos op de grond stort. Een houten staak steekt uit zijn rug. Ik slikte. Een misselijk gevoel snelt door me heen.

Een arm pakt ineens mijn arm vast. Ik schrik en een gil ontsnapt uit mijn mond. Mijn zwaard suist al op de persoon af, maar ik hou me juist in als ik zie dat het Kaj is. Hij kijkt me met grote ogen aan. Snel stop ik mijn zwaard weg. Het gevaar is verdwenen. voorlopig toch.

'Ben je gewond,' vroeg hij bezorgt. Ik schud mijn hoofd.

'Nee,' loog ik. Want ik weet als ik ja zou zeggen dat we terug gaan draaien. Terug naar hun huis en dat wil ik niet. Ik wil naar mijn vrienden. Naar Jace. Zo graag wil ik ze terug zien. Zo hard mis ik ze.

'Oké,' zei hij daarna draait hij zich om naar zijn broer die op ons afkomt. 'Heb jij iets?' Laj schud met zijn hoofd. 'Oké, dan gaan we verder. We hebben nog een lang nacht voor de boeg.' Ik knikte.

We gaan weer verder en deze keer loop ik een beetje achter ze. Zodat ze niet kunnen zien dat ik mankte. Een pijnscheut snelt elke keer door de wond als ik stap, maar ik bijt op mijn tanden. Ik weigerde gehoor te geven aan de pijn. Mijn vrienden zijn nu veel belangrijker. Met die vastberadenheid wandel ik stug door. De pijn verbijtend. 

New WorldWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu