Hoofdstuk 20

399 25 0
                                    

Het kleine meisje loopt door de gang van wat voelt als haar huis. Het is niet haar huis, maar zo voelt het wel. Ze opent de deur naar de woonkamer en ziet haar ouders. Haar vader, met zijn zwarte haar en harde blik. Haar moeder, met haar blonde haar en een verdrietige, bange en tegelijkertijd boze blik. Ze hebben ruzie, dat ziet het meisje meteen. Haar vader beweegt zijn arm naar achteren en vervolgens met volle vaart naar voren. Zijn hand slaat tegen de wang van haar moeder, die direct rood wordt. Het meisje deinst achteruit, waarbij ze tegen de deurpost aanloopt. Haar moeder hoort het geluid en kijkt om. "Evelien.." fluistert ze. Haar moeder loopt naar haar toe en pakt haar op. Zonder om te kijken loopt ze weg. Net voordat haar moeder de deur sluit, kijkt het meisje achterom en ziet de verbaasde, maar boze blik van haar vader. Haar moeder loopt naar buiten en als ze haar in de auto zet, ziet het meisje hoe groot het huis is. Het huis is geen huis, maar een paleis, een kasteel.

Nu is het meisje wel in haar eigen huis. Ze zit op de bank. Zonder iets te zeggen. Ze hoort dat de deur van het slot gaat, haar moeder is thuis. Haar vader had ze al heel lang niet gezien. Ze gaat wat rechter op zitten en hoort dat haar moeder haar jas uit trekt en ophangt. Haar moeder komt binnen in de woonkamer en het meisje kijkt om. Het meisje ziet haar moeders blik, een emotieloze blik en weet dat er iets aan de hand is. Haar moeder komt naast haar zitten en slaat een arm over haar schouder. Het meisje kijkt haar vol verwachting aan. Haar moeders blik is nog steeds emotieloos. "Evelien.." Haar moeder zegt het op een zachte, lieflijke toon. Een toon die je gebruikt als je iemand voorbereidt op iets naars. "Je papa.. Hij.." Het meisje's ogen worden groot. "Hij is niet langer onder ons." Haar moeder probeert het subtiel te brengen. Het meisje is te klein om te begrijpen dat er iets ergs aan de hand is. Maar ze ziet wel dat er iets is. Haar moeder staart emotieloos vooruit en een traan loopt over haar wang.

Nu is het meisje iets groter, ze is nu een jaar of tien. Ze is buiten aan het spelen, samen met wat andere jongetjes en meisjes. Ze is aan het voetballen en is net aan de bal. "Evelien!! Hier! Ik sta vrij!" hoort ze van verschillende plaatsen komen. Maar het meisje wil zelf scoren. Ze rent naar voren en schiet in de richting van het doel, dat bestaat uit de jassen van verschillende kinderen. De keeper houdt de bal niet tegen en het meisje heeft gescoord. Een aantal meisjes rennen juichend naar haar toe en het meisje lacht. De bal ligt in de struiken en het meisje zegt dat zij de bal wel gaat halen. Als ze bij de struiken staat, ziet ze dat de bal wel heel ver in de struiken ligt. Ze klimt in de struiken, en net als ze de bal te pakken heeft, graait een hand in haar richting. Ze probeert te gillen, maar er komt geen geluid uit haar keel. De man die haar probeerde te pakken, probeert nu haar aandacht te krijgen. "Evelien Wassenaar, je moet met me meekomen." Het meisje's ogen worden groot. Ze kent deze man niet. Ze heeft geleerd nooit met iemand mee te gaan. Ze trekt de bal naar zich toe en klimt zo snel mogelijk de struik uit. De man komt haar achterna, maar het meisje is sneller. Als ze langs het voetbalveldje komt, gooit ze de bal naar een vriendinnetje. Ze rent door. Een paar vriendjes en vriendinnetjes rennen achter haar aan, maar ze rent door. Dan zien ze de man die achter het meisje aan rent en verstoppen zich. En het meisje rent maar door. Er komt meer afstand tussen haar en de man. Ze rent door, naar links, naar rechts, naar links. En al die tijd wordt de afstand tussen haar en de man groter. Dan stopt de man met rennen. Hij geeft op. Het meisje rent door. Nu de man niet meer rent, kan ze veilig naar haar huis. Dus dat doet ze.

Het meisje is weer ouder. Nu is ze rond de twaalf. Het is haar eerste dag op de middelbare school. Als ze aankomt op school en haar fiets in het fietsenrek plaatst, ziet ze een oudere vrouw naar haar staren. Ze kijkt weg en loopt naar binnen. Ze loopt naar het lokaal waar ze moet zijn en gaat naar binnen. Ze leert haar klasgenoten en mentor kennen en lacht veel. Ze zit aan de zijkant van het lokaal, naast het raam. Ze zit naast een jongen met bruin haar. Ze luistert naar het verhaal dat haar mentor vertelt en terwijl ze dat doet ziet ze dat de jongen haar kant op kijkt. Ze haalt vragend haar schouders op. De jongen wijst in de richting van het raam. Het meisje volgt zijn vinger en ziet wat de jongen ziet. Het is dezelfde vrouw, die duidelijk naar het meisje kijkt. Ze slikt. Hun mentor wijst ze erop dat ze op moeten letten en zowel de jongen als het meisje kijken nu weer naar hun mentor. Maar het meisje dwaalt af. Haar ogen kijken weer naar de oudere vrouw, die nog steeds naar haar kijkt. Als de oudere vrouw ziet dat het meisje, en niemand anders, naar haar kijkt, probeert ze contact met haar te maken. Ze wijst in haar richting en maakt een gebaar bij haar keel. Het gebaar van vermoorden, killen. Het meisje slaat haar hand voor haar mond en slikt, zonder geluid te maken. De oudere vrouw is nog steeds druk aan het gebaren. Dan valt ze neer, zonder knal, zonder kogel, zonder flits. Zomaar ineens. Twee mannen in zwarte kleding komen aanrennen. Ze pakken beide één arm en sleuren de vrouw mee.

Het meisje is nu veertien. Ze loopt met een groep vrienden door de stad. Ze is druk aan het kletsen en lacht. Ze lopen net een winkel uit, als ze een groep volwassenen in zwarte kleding zien staan. Één van de jongens maakt er een grapje over en ze lopen vrolijk door. Als ze langs de groep lopen, grijpt één van de mannen het meisje bij haar schouder. Ze loopt nu achteraan de groep en kijkt boos naar de man. Ze trekt haar schouder los en de man sist naar haar. "Evelien Wassenaar, meekomen." Het meisje schrikt en stapt opzij, uit het bereik van de man's arm. Ze kijkt hem boos na en jogt dan naar voren om haar groep bij te houden.

Het meisje is zestien. Het vuur. Het brandende gebouw. Het dode jongetje. De oude vrouw. De rook. Alles gaat nu ineens heel snel. Van het gebouw gaat het beeld naar het kamp. Naar Janice. Suzan. De camera's. Julius. Marion. Marion?

On fire (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu