Hoofdstuk 2

865 37 1
                                        

Eenmaal buiten zie ik een hele groep mensen. Er staan een stuk of vier brandweerwagens en nog wel meer ambulances. Er zijn twee politieauto's. Een vrouw van de ambulance komt naar me toe en neemt de baby over. Ze kijkt me liefdevol aan. De eerste persoon die niet doet alsof ik een soort verminkt monster ben. "Kom maar mee, liefje." zegt ze. Ik hou er niet van als mensen op zo'n manier tegen me praten, maar bij haar heb ik er geen problemen mee. Ze loopt richting een ambulance en ik loop haar achterna. Onderweg geeft ze de baby aan een man van de ambulance. In mijn ooghoek zie ik dat de brandweerman met de tweede baby het gebouw uit komt. Ik kijk weg. We komen bij de ambulance aan. Ik ga op de brancard zitten.

"Misschien wil je eerst zelf zien hoe je er aan toe bent?" vraagt ze.

Ik blijf stil maar knik. Ik heb geen zin om de rest van de dag nog een woord te zeggen. De vrouw pakt een spiegel en geeft hem aan me. Ik neem hem aan, sluit mijn ogen, voorbereidend op wat ik zo ga zien, en open mijn ogen weer. Een schok gaat door mijn lichaam. Mijn haar komt nog tot net over mijn schouder. Voordat ik een brandend gebouw in ben gegaan, kwam het tot onder mijn ribben. Ik was trots op mijn lange haar. Maar mijn haar is niet het enige dat lelijk is geworden. Mijn hele gezicht zit onder het as, krassen en blauwe plekken heb ik overal. Ik lijk wel in elkaar geslagen. Zonder iets te zeggen geef ik de spiegel terug. De vrouw heeft in de tussentijd een washandje gepakt en begint het as van mijn gezicht te wassen. Het water steekt in de krassen op mijn gezicht, maar ik probeer het niet te laten merken. Ik vraag me af hoe ik aan die krassen kom. Dan weet ik het weer, op verdieping vier was er een huis met een kat. De kat had me aangevallen. Ik heb hem van me afgeslagen en ben zonder nog iets te zeggen de kamer uitgelopen. Het as is van mijn gezicht en de vrouw kijkt zorgelijk. "Het lijkt misschien een rare vraag, maar kun je je shirt even uitdoen? Ik wil kijken of je nog ergens brandwonden hebt." Ik weet het antwoord al, maar trek desondanks mijn shirt uit. Ik sta op, draai me om en laat de vrouw mijn rug zien. "Ja dus. Trek je shirt maar weer aan en kom. We gaan naar het ziekenhuis, daar kunnen ze je verder behandelen."

We lopen naar de voorkant van de ambulance, de vrouw gaat achter het stuur zitten en ik op de passagiersstoel. Ze begint te rijden en even is het stil. "Ik heet trouwens Joyce." zegt de vrouw. "En jij?" Ik overweeg om geen antwoord te geven, maar zeg dan heel zachtjes "Evelien". De vrouw trekt haar wenkbrauwen op. Waarschijnlijk was het te zacht voor haar om te verstaan. Ik zeg het nog eens, dit keer iets harder. Ze begint weer te praten en ik richt me op de weg, terwijl ik probeer om met mijn rug niet tegen de stoel aan te komen, omdat dat echt zeer doet.

De behandeling in het ziekenhuis duurt niet heel lang. Mensen zeggen dingen tegen me en ik knik of schud mijn hoofd, nog steeds de moeite en zin gevonden om te praten. Mijn haar wordt gewassen en de brandwonden worden behandeld. De blauwe plekken en krassen moeten zelf helen. Als ik bijna weg mag, vraag ik aan de dokter: "Mag ik terug naar het gebouw? Ik wil naar de bewoners van het gebouw." De dokter lijkt verbaast vanwege het feit dat ik iets zeg. "Ja, natuurlijk. Zal ik je moeder bellen?" Ik schud van nee. Ik hou van mijn moeder, dat niet, maar ik heb geen zin in haar bezorgde blik. Nog niet. Ik bel haar zelf wel. Nadat ik de bewoners heb gezien. Mijn mobiel heeft het gebouw op magische wijze overleefd. Geen idee hoe. "Kunt u me brengen?" Ik kijk hem smekend aan. "Nee, ik moet andere patiënten helpen. Maar er wacht buiten een politie op je." Ik trek mijn wenkbrauwen op. Een politie? Heeft op mij staan wachten? Ik heb toch geen misdaad gepleegd ofzo? Hoe weet hij überhaupt wat ik heb gedaan? De dokter ziet mijn verbaasde gezicht en lacht. "Niets ergs! Een oude vrouw van verdieping zes heeft over je verteld. Een meisje met afgeschroeid haar zie je niet zo makkelijk over het hoofd." Ik glimlach bij het idee aan de oude vrouw. Ik sluit mijn ogen en overzie wat er allemaal gebeurd is. Na een poosje open ik mijn ogen en loop richting de deur. "Bedankt."

Buiten staat inderdaad een politie op me te wachten. Hij loopt in mijn richting. "Ben jij dat meisje dat die mensen uit het brandende gebouw hebt gered?" "Dat zeggen ze, ja." antwoord ik. voordat de agent iets kan zeggen vraag ik of we naar het gebouw kunnen. Ik heb al meer gezegd vandaag dan dat ik verwacht had toen ik het gebouw uit kwam. "Natuurlijk"

Ik ga in de auto zitten en we rijden naar het gebouw. Als ik het gebouw in de verte zie staan, gaat er een schok door mijn lichaam. De onderste twee verdiepingen staan nog, maar daarna houdt het op. Dat dit ooit een gebouw is geweest dat tien verdiepingen hoog was. Er zijn nog steeds brandweermannen bezig met het vuur doven. De mensen die ik heb gered en de mensen die zelf al naar buiten zijn gegaan zitten samen op het grasveld naast het gebouw. In stilte, kijkend naar de brandweermannen die redden wat er te redden valt aan wat ooit hun huis is geweest. Ik voel afkeer naar de mensen die zelf weg zijn gegaan, die niet geprobeerd hebben om anderen te redden.

De auto stopt en ik kijk wie ik kan herkennen. Ik zie het huilende meisje, de oude man, het oude stel en de twee baby's bij hun ouders. Maar de oude vrouw van verdieping zes zie ik niet. "Waar is de vrouw van zes?" vraag ik aan de agent. "Ze is naar het ziekenhuis gebracht, ze had ademproblemen."

Ik spring de auto uit en loop naar de ouders met hun baby's. Ik walg van ze. Hoe kun je jezelf vergeven van het feit dat je je kind daar zomaar hebt laten liggen terwijl het gebouw in de brand vloog. Ik zou het niet kunnen. Ik voel woede opkomen. "En waarom denken jullie precies dat jullie meer waard zijn dan jullie kinderen?" Ze kijken verbaasd, van het feit dat er een verminkt meisje voor ze staat of van het feit dat ze ineens deze vraag toegeworpen krijgen. "Nou?" Nog een stilte volgt. "Zie je? Geen rede." Ik kijk ze kwaad aan. Ik neem de baby's van hun ouders over en loop weg. De ouders doen niets. Ze staren me achterna en kijken verbaasd.

Ik weet niet waar ik heen moet gaan, dus ik ga op een bankje aan de andere kant van het park zitten met de baby's op schoot. Ze zijn aan het huilen dus ik probeer ze stil te laten zijn. Ik ben zo druk bezig dat ik het kleine huilende meisje niet aan zie komen. Ze komt naast me zitten. "Ben jij al mama?" vraagt ze met grote ogen. "Zoiets" zeg ik. Ik heb geen zin om haar uit te leggen wat er allemaal echt aan de hand is. "Ik heb ook een klein zusje. Ik ben heel goed met baby's. Mag ik er eentje vast houden?" "Ja hoor, let je op dat je haar hoofdje goed vast houdt?" Het meisje knikt en ik geef haar een baby. Het baby'tje stopt meteen met huilen. Het meisje had gelijk. Ze is inderdaad goed met baby's. Na een poosje zegt ze dat ze moet gaan en dat haar moeder is gekomen. Dat doet me er aan herinneren dat ik mijn moeder ook nog moet bellen. Ze geeft de baby terug. Ik wacht tot ze weg is en sta op. De baby's geef ik aan twee agenten die staan te praten. Ik zeg er duidelijk bij dat ze niet terug kunnen naar hun ouders, omdat die te onverantwoordelijk zijn. Ik voel mezelf al weer boos worden en loop snel weg.

Ik zoek een plaats waar geen mensen zijn en haal mijn telefoon uit mijn zak. Ik zoek mijn moeders nummer. Ik heb eigenlijk nog steeds geen zin om haar te bellen en in haar bezorgde ogen te kijken. Mijn moeder is nog bezorgder dan andere ouders. Ze heeft me alleen opgevoed en ik ben haar enige kind. Het verbaast me dan ook niets dat ik al ongeveer twintig keer door haar gebeld ben. Ik ben nu veel later thuis dan normaal, veel later. Dit hele gebeuren moet minstens twee uur hebben geduurd. Ik raap mijn moed bij elkaar en druk op bellen. De telefoon gaat maar één over voordat ze opneemt.

"Mam?" voor de eerste keer deze dag laat ik huilen toe. Ik kijk toe hoe de tranen op mijn zwarte broek vallen en dan onzichtbaar worden in de donkere stof.

On fire (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu