H.10

921 63 30
                                    

Ik gaap er kijk om me heen. Ik lig leunend tegen Seven aan, die weer tegen een half afgebrokkeld muurtje. Mira, Sam en John liggen naast mij, tegen het muurtje. Ik rits mijn tas open. Het is half zes 's ochtends, we moeten de hele nacht doorgereden zijn, en ik ben blijkbaar in slaap gevallen. Het is een wonder dat ik niet van de motor afgevallen ben. Kort rek ik me uit en loop iets naar achteren en zie dat er op het muurtje gegraffitied is. In grote rode letters staat:
RATHER DEAD THAN ALIVE.

Daaronder staan drie zwarte kruizen, of x'en, hoe je het wilt noemen.

Gezellig... Mensen moeten wel hopeloos zijn, door Het Virus, en ik snap het ook. Dit gebied is al een stuk langer geïnfecteerd met Het Virus. Ik gooi mijn rugzak om mijn schouders en besluit even rond te neuzen in het nieuwe gebied. Achter het bakstenen muurtje staan nog wat half-opstaande muurtjes. Ik kijk naar het noorden. Het ziet er verderop onbewoond uit, er staan hier en daar wel wat dorpjes, maar naast krankzinnigen leeft er volgens mij niets. Als ik het zo zie is alles verlaten hier, verlaten en verloren... Ik schuif mijn voet over de zanderige ondergrond van de weg, over een paar kilometer moet het eerste dorpje zijn. Terwijl ik mezelf afvraag waar we zo heen moeten, staar ik naar de zon die langzaam omhoog komt. Want die rare vrouw heeft ons hier wel heen gestuurd, maar wat nu dan?

Plots grijpen twee handen me aan mijn schouders en schudden me door elkaar. Ik gil en draai me in een ruk om. Ik kijk midden in het gespierde gezicht, dat bestaat dus ook, van John. Zijn kaaklijn lijkt nog sterker nu hij grijnst. 'Jezus, John!' Roep ik geschrokken, John lacht het uit. 'Bangerd!' Roept hij.

'Heb je nog meer namen voor me?' Zucht ik en doe een face-palm.

'Veel meer, geen zorgen!' Grijnst John. Mopperend loop ik naar het muurtje en zie dat mijn geschreeuw de rest ook gewekt heeft.

'Nou dat uurtje slaap heeft ook niet gewerkt!' Mompelt Sam en haalt haar haar naar achteren.

'Uurtje? Hoelang heb ik dan geslapen?' Vraag ik aan Sam. 'Je viel al meteen in slaap! Langer dus.' Antwoordt Sam.

'Slaapkop!' Hoor ik John uit de verte roepen.

'Houdt hij daar ooit mee op?' Vraag ik geërgerd.

'Nope.' Zegt Sam, die het wel grappig lijkt te vinden.

Ik laat me naast Mira zakken. 'Gaat het beter?' Vraagt ze vrolijk. Ik knik. 'Mooi! Vandaag wordt het vast beter, en geen regen voor nu!' Zegt ze en geeft me schouderklopje en staat op. Er verschijnt een glimlach op mijn gezicht van haar vrolijkheid. Seven is nog in een diepe slaap en hij ligt nu met zijn hoofd op zijn rugzak.

Ik zie hoe John naar Seven trippelt, een flesje water pakt, het opendraait en langzaam over Seven's hoofd giet. Geschrokken en verward schiet Seven's bovenlichaam in een ruk omhoog. 'Goedemorgen Zeven, lekker geslapen?' Vraagt John. Sam, Mira en ik lachen om de vermoeide Seven.

'Het is Seven,' mokt Seven, 'voor de allerlaatste keer.'

Na onze allerlaatste broodjes, die al best oud waren, gaan we richting het Noorden. Ik hijs me achterop de motor, deze keer bij John achterop, samen met Mira. John start de motor, maar de motor slipt weg door de zanderige ondergrond en we horen hard gesis.

'Wat is dit nu weer?' Gromt Seven en springt van zijn motor af. We stappen weer af en kijken wat er mis is.

'Wie heeft dit in zijn hoofd gehaald?' Roept John uit en trapt tegen de motor. De band van de motor is totaal leeggelopen, en hetzelfde geld voor Seven's motor.

'Rot krankzinnigen!' Snuift Sam en pakt haar pakje kauwgom uit haar tas.

'Rustig maar, Sam, het komt vast wel weer goed.' Stelt Mira haar bezorgd gerust. Sam mokt nog wat, maar we besluiten dan dus maar te gaan lopen.

The VirusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu