H.23

706 69 15
                                    

Ik wordt wakker in een koude ruimte. Een vochtige koude ruimte.
Ik voel dat ik mijn handen weer kan bewegen.
Ik krabbel omhoog en open voorzichtig mijn ogen.
'Seven?' Vraag ik want ik zie drie schimmen aan de andere kant van de ruimte. De ruimte is zo groot als een woonkamer en ik zie een trap naar een deur.
De schimmen snellen zich naar me toe.
'Oh god, je leeft nog.' Ik hoor opgelucht dat het Sam's stem is.
'Gaat alles goed?' Vraagt Seven en ik voel zijn vingers -zonder dat de rest het ziet- in de mijne vlechten.
'Mwah. Waar zijn we?' Vraag ik en leun tegen de muur.
'In de kelder van hun zogenaamde schuilplaats.' Zucht John.
'Voordeel: we zijn het veilige gebied binnengekomen.' Zegt Sam en steekt haar duim omhoog.
'Hier, we hebben nog wat eten voor je bewaard.' Zegt John, krabbelt naar de andere kant van de kelder en geeft een stuk hard, droog brood aan me. Gauw begin ik te eten.

'Zeg,' vraag ik na een tijdje, 'hoe lang ben ik eigenlijk buiten westen geweest?' Ik eet het laatste stukje brood ook op.
'Niet zo lang, we waren al snel over de grens en toen was het nog drie kwartier lopen.' Vertelt John.
'Laat me raden, me wilt hier weg en je zusje zoeken?' Ik voel Sam gewoon grijnzen.
'Jup.' Mompel ik.
'Ik wil hier anders ook weg, ik hou het hier geen dag langer uit.' Zucht Seven.
Ik kijk om me heen. Mijn rugzak is weg, ik zie één lege houten kast en verder de trap naar de deur.
Op de grond liggen vier matjes, twee emmers - ieuw - en een rol wc-papier.
Ik voel in mijn zakken.
'Don't you worry, onze revolvers zijn ook afgepakt.' Zegt John en staat op.
Ik laat Seven's hand los en sta ook op.
'Hoe lang gaan ze ons hier laten zitten?!' Mopper ik geïrriteerd.

Zonder te wachten op antwoord loop ik naar de houten kast met planken. Ik tast de planken stuk voor stuk af, wie weet ligt er iets bruikbaars.
Maar het enige wat ik voel is een dikke laag stof. Ik klop mijn handen af aan mijn legging en loop naar de trap.
Ik loop de houten treden op tot aan de deur. Een ijzeren deur met een soort schuifje. Het doet me denken aan een gevangenisdeur. Ik trek met al mijn kracht aan de hendel. Geen beweging.
Ik trap hard tegen de deur.
'Verdomme! Hou je rustig!' Hoor ik iemand aan de andere kant van de deur roepen.
'Hou zelf je gemak, gek!' Roep ik terug. Niks maakt me nog uit.
Was Mira hier maar. Ze zou ons rustig gehouden hebben.

Ik loop de trap af, ga weer bij de groep zitten en voel me machteloos.

We praten, we zitten, we liggen, we praten weer, we zoeken machteloos naar dingen om hier weg te komen, we zitten weer, we vloeken, we zoeken weer...
Het moet vijf uur later zijn sinds ik wakker geworden was na buiten bewustzijn te zijn geweest.
Het stomme is dat niemand een horloge heeft. Maar aangezien het steeds donkerder wordt in de ruimte lijkt het erop dat het nacht wordt.
Met een lege maag en misselijkheid kruip ik voor de zoveelste keer op mijn matje en ga liggen.
Ik staar omhoog.
'Ik ga denk ik slapen.' Kondig ik aan.
'Ik ook, puur om m'n tijd te doden.' Zegt Sam en schuift haar matje naast de mijne.
Ik ga op mijn zijkant liggen en sluit mijn ogen.

Ik wordt wakker na een tijd - aangezien we geen klok hebben heb ik geen idee hoe lang ik geslapen heb - en mijn lichaam besluit ook niet meer in slaap te komen.
Mijn hersenen trouwens ook niet, te veel dingen om over na te denken.
Ik sta op, loop de houten trap op en ga voor de deur zitten.
Ik klop, niet te hard omdat de rest nog slaapt, op de metalen deur.
'Geen ons tenminste eten, ik verga van de honger.' probeer ik. Geen reactie.
'Zeg, jullie willen toch zeker niet dat ik straks dood ga en dat jullie geen arts meer hebben.' Zeur ik en bonk op de deur.
'Kunnen jullie dan niet-'
'Hou je kop!' Wordt er geroepen aan de andere kant.
'Mwah, ik stop als ik eten heb. En drinken.' Zeg ik en geef nog wat korte klappen tegen de deur.
'Hou je kop of ik schiet met dit geweer een kogel door je hoofd.'
Dat is voor mij een reden om weer naar het matje terug te gaan en proberen te gaan slapen.

Weer een paar uur later word ik wakker van, zo te zien, Seven.
Ik knijp mijn ogen fijn. Seven trapt agressief tegen de houten kast aan.
Ik krabbel langzaam omhoog terwijl de sterren voor mijn ogen dansen.
Seven staat met zijn rug naar me toe. Hij ademt woest en onregelmatig.
Hij vloekt en trapt wat planken kapot. Ruw veegt hij met zijn mouwen langs zijn gezicht.
'Seven,' vraag ik zacht. Hij draait zijn hoofd om en ik zie dat zijn lichtblauwe ogen betraand zijn en hij rode kringen rond zijn ogen heeft.
'Het heeft allemaal toch geen zin.' Zegt hij woest en zakt in elkaar met zijn rug tegen de kast.
Ik buk met mijn laatste energie naast hem neer tegen de kast.
'We komen er wel uit, ze laten ons hier niet wegrotten.' Zeg ik.
'En geloof je daar zelf in?' Vraagt Seven.
Ik denk na.
'Misschien.'
'Maar eerst moet je rustig ademen, want dit is niet goed voor je.' Zeg ik en veeg een traan bij hem weg terwijl ik hem in zijn ogen aankijk. Te lang.
'Hoe is het met je wond?' Vraag ik gauw en focus op zijn wond.
Seven ademt al wat rustiger.
'Beter, maar nog niet heel.' Zegt hij en trekt zijn shirt iets omhoog. Voorzichtig haalt hij mijn shirt van zijn wond.
De wond is kleiner geworden en er zit nu een korst op.
'Ziet er goed uit.' Zeg ik met één mondhoek omhoog. Hij knikt en bindt het shirt weer om de plek van de wond.

Ik voel me plotseling weer heel moe en staar voor me uit. John en Sam slapen nog.
Seven haalt zijn mouw over zijn gezicht en zakt wat meer onderuit zodat hij nu even lang is als ik.
'Ik ben zo moe.' Zegt hij en leunt met zijn hoofd op mijn schouder. Ik voel hoe mijn schouder warm wordt.
'Ik ook.'
Hij ademt weer normaal.
Terwijl mijn hart mijn borstkas ongeveer uit bonkt.
✖✖✖

Goeiemorgen!
Ik ga vandaag kanoën woohoo :D
En sta #2 avontuur!!!! OMG 📢🎆🎉🎊
Ik weet nooit hoe ik jullie kan bedanken maar ik meen het echt: heeeeel erg bedankt!

Tot het volgende hoofdstuk ^^

Groetjes, Laura

The VirusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu