H.22

697 69 17
                                    

Ik lees de brief nog eens en nog eens.
Ik vraag me af of ik iets over het hoofd gelezen heb of niet.
Ik ben immuun voor Het Virus.
Ik leg de brief weg en mijn hand gaat langzaam naar mijn mondkapje. Ik haal de elastieken banden weg rond mijn oren en zet mijn mondkapje langzaam maar zeker af. Ik adem de lucht in en uit. En in. En uit.
Veel anderen volgen mijn voorbeeld, en langzaam hoor ik alleen nog het geluid van vallende mondkapjes op de stoffige grond.
De eerste die zich door de mensenmassa wurmt is John, al gauw zie ik Sam en Seven ook.
'Dit is zo raar.' Is het enige dat Sam zegt. De perfecte beschrijving. Raar. Eng. Niet te bevatten.
Ze hebben allemaal hun mondkapjes af. Het is een opluchting dat ze ook immuun zijn.

Nathan klautert op de biljart tafel en roept om stilte.
Ook hij heeft geen mondkapje meer om.
--
'Voor de nieuwkomers, we gaan naar het noorden, naar de veilige stad.' Roept hij met een krachtige stem.
'En dan? Zijn we dan niet meer gevangen genomen?' Vraagt John.
Nathan kijkt geïrriteerd.
'Dat ligt eraan...' Mompelt hij vaag.
'Maar mijn zusje is daar, en ik moet haar vinden!' Zeg ik, en het maakt me niet uit wat er nu gaat gebeuren.
'Ook al?' Vraagt het donkere meisje.
'Hoe bedoel je?' Vraag ik. Alle ogen zijn op mij, Nathan en het donkere meisje gericht.
'Bijna iedereen heeft een dierbare in de veilige stad, blijkbaar.' Zegt Nathan.
---
'Nu wil ik weten wie zijn mondkapje nog omheeft!' Roept Nathan.
Er schuifelen wat mensen naar de biljarttafel. Het is een kwart van de grote groep. Een stuk of dertig.
Nathan en nog wat jongeren laden hun geweren en schieten. Zomaar zonder gemaar.
Ik draai mijn hoofd weg.
Ik heb genoeg doden gezien. Veel te veel.
Terwijl ik naar de muur draai vloeit er een gevoel van verdriet maar ook woede in mijn lichaam.
Niemand stopt de jongeren.
Na een tijdje is het voorbij en is het stil. Hoe kan niemand tegen hem ingaan?
Ik voel twee armen om me heen. Het is Seven.
Er rolt een traan over mijn wang. Al wil ik totaal niet huilen, vooral niet voor Nathan.
'We komen er wel uit.' Fluistert Seven.

'Grijp de nieuwelingen, en breng ze naar de schuilplaats. Daar kijken we verder.' Beveelt Nathan aan wat jongeren.
Vier jongeren wurmen zich door de mensenmassa en voor ik het weet wordt ik weer bij mijn armen vastgegrepen door een jongen met een kaalgeschoren kop, op wat grijs-blauwe plukken vet haar na. Ik doe geen moeite om me te verzetten.

Sam word in tegenstelling tot ik woedend.
'Laat me los, gek!' Roept ze uit en slaat om zich heen.
'Het is Mego.' Zegt het meisje dat haar vastheeft, het meisje met de donkere huid en de dreadlocks.
'Jullie zijn allemaal gek.' Moppert Sam maar besluit haar mond te houden.
Maar het is al te laat.
'Hé, pas op rotkind!' Snauwt Mego en duwt Sam zo hard dat ze bijna naar voren valt.
We lopen het motel uit en ik stap slikkend over de lijken van de niet-immunen.

We worden met z'n vieren naar voren geduwd en ik voel dat mijn polsen worden vastgebonden.
Nathan leidt tevreden en grijnzend de grote groep jongeren en wij lopen recht achter hem.
De ijzige wind waait langs mijn vermoeide benen en het touw rond mijn polsen snijdt in mijn vel.
Ik loop helemaal vooraan eigenlijk, want achter me loopt Seven, daarachter Sam en daarachter John.

'Waar gaan we heen?' Vraag ik zuchtend aan de jongen met de soort kaalgeschoren kop.
'Een plek waar je het niet leuk gaat vinden.' Mompelt hij en duwt me wat harder vooruit.
'Ik vind dit al vreselijk, dus dat wordt lachen.' Verzucht ik.
Nathan draait zich om en richt zijn jagersgeweer op me. Ik deins geschrokken achteruit waardoor de jongen met zijn kaalgeschoren kop op me botst.
Nathan lacht en laat zijn geweer weer zakken.
'Niet zo zeiken, bangerd.'

We lopen eindeloos lang door de stad. Ik voel me hulpeloos zonder revolver of handen die ik kan bewegen ter verdediging.
Vooral in een stad waar er om de hoek krankzinnigen lopen.
Gelukkig schiet Nathan de krankzinnigen die hij tegenkomt neer, hoewel ik me afvraag of ze allemaal wel krankzinnig waren, of gewoon verwaarloost.

Als de zon door de dikke mist laag al onder gegaan is en ik na uren lopen echt moet rusten vraag ik aan de kaalgeschoren jongen of ik wat te eten van hem mag.
Hij ontbloot zijn tanden alleen, waardoor ik etenstukjes brood zie zitten.
'Alsjeblieft, ik hou het niet lang meer uit zonder eten of drinken, of een pauze.' Jammer ik oprecht.
Hij scheurt een stuk van zijn brood af en steekt het naar me uit, maar brengt het hard lachend naar zijn eigen mond.
Ik kan hem wel slaan.
'Geef me verdomme eten, moeten we dood?' Vraag ik boos.
Terwijl de jongen lacht schieten er stukken brood terug uit zijn mond.
'STOP!' Schreeuwt Nathan plots tegen de grote groep.
Langzaam komen we tot stilstand, ergens in een vies en donker steegje.
'Dit bange meisje wilt maar niet stoppen met zeuren, dus let goed op wat ik daarmee doe.' Grijnst Nathan.
Ik tril. Niet van angst maar van de honger.
Nathan haalt uit mijn de achterkant van zijn geweer. Ik voel een harde pijn in mijn gezicht. Jammerend val ik op mijn knieën op de grond.
Ik zie hoe Seven zich losrukt en naast me knielt. Hij kijkt woest op naar Nathan.
Er druipt bloed naar beneden van mijn rechterwang en komt neer op de koude, stenen ondergrond in het stinkende steegje.
'Laat haar met rust, ze heeft al genoeg achter de rug.' Roept Seven. Ik sta wankelend op en zie sterren voor mijn ogen.
Langzaam worden de sterren groter en mijn zicht slechter. Een golf van misselijkheid gonst door mijn lichaam en ik val voor de tweede keer op de grond.
✖️✖️✖️

Snappen jullie nu waarvan die 3 x'en zijn aan het einde van elk hoofdstuk^^
(*the horizon project*)

Krijgen we dit boek weer in de top 3? 😏😏😏

Tot het volgende hoofdstuk!
En bedankt voor 4K reads 🎉🎉🎊🎊 bijna vergeten!!! :)))))

Groetjes Laura!

The VirusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu