hoofdstuk 32

398 60 11
                                    

'Fijn weekend!' Ik zwaai mijn vriendinnen uit en draai me dan ook om. Er is alweer een week voorbij gegaan. Een week waarin ik Michael veel heb gezien en waarin ik Tom nog niet heb gesproken. Het is raar en ik weet niet goed wat ik ervan moet denken. Ik mis Tom, maar ik wil hem ook niet verplichten om met mij te praten. Ik heb nog niets tegen iemand gezegd en het lijkt ook wel alsof niemand iets doorheeft. Ondanks dat ik Tom zelfs op school nog niet heb gezien, denkt iedereen dat het gewoon goed gaat. Ik denk dat ik in de jaren heel goed ben geworden in dingen verbergen. Misschien wel iets te goed.

Zo snel als ik kan loop ik door de lege schoolgangen heen op weg naar mijn kluisje. Vandaag ga ik voor het eerst kijken naar een nieuw appartement waar ik misschien ga wonen. Ik vind het super fijn bij Abigale, maar het voelt nog niet echt als mijn thuis. Elke keer als ik naar haar kijk denk ik aan mijn ouders en dat doet pijn. Het haalt oude wonden weer open. Mijn vader en moeder vonden het goed, ondanks dat ze het eerst niet helemaal zeker wisten. Ik heb hen gezegd dat alles goed gaat en ik ook weer met Michael praat. Ze zijn blij voor me en willen zo snel mogelijk weer op bezoek komen.

Michael gaat vanmiddag mee naar het appartement kijken. Amsterdam was de laatste stop op de promoottour en eigenlijk mogen ze naar huis. Toch blijven ze hier nog even, omdat ze allemaal nog geen afscheid willen nemen. Ik snap het wel, maar voor mij zou het makkelijker zijn als ze allemaal gewoon weggaan. Misschien geloof ik dan niet eens dat dit gebeurd is.

Als ik bij mijn kluisje aangekomen ben probeer ik het open te maken. Het lukt niet. Mijn kluisje gaat niet open. Met trillende handen probeer ik het nog een keer, maar het stomme ding werkt niet mee. Het gebeurt me wel vaker dat het kluisje niet meewerkt, maar nu is er niemand die me kan helpen. Nu is Tom er niet.

Ik sla een keer gefrustreerd tegen het kluisje aan en probeer het daarna nog een keer open te maken. Het lukt nog steeds niet. Ik kijk naar buiten. Het wordt al wat kouder en ik kan niet zonder jas op de fiets naar huis. Daarbij heb ik mijn schoolboeken nodig om nog wat huiswerk te maken voor morgen. Ik moet dat stomme ding echt openkrijgen.

Na nog een mislukte poging geef ik het op. Ik word boos op het kluisje en wil er nog een keer tegenaan slaan. Hadden ze niet gewoon sleutels kunnen maken?

Net voordat mijn handen het kluisje raken voel ik dat iemand mijn arm vastpakt en me tegenhoud. Ik herken meteen zijn warme, ruwe handen. Het is Tom. Ik hap naar adem en ben geschokt door zijn plotselinge aanraking. Wat doet hij hier?

Tom reikt uit naar mijn kluisje en maakt hem in een snelle beweging open. Ik kijk alleen maar toe, niet in staat iets tegen hem te zeggen. Zijn handen glijden over mijn arm en laten me uiteindelijk langzaam los. Ik wil schreeuwen dat hij dat niet moet doen, maar er komt geen geluid uit mijn mond. Tom kijkt, voordat hij zich omdraait, me recht in mijn ogen aan. Nog steeds zie ik diezelfde pijn als een week geleden. Dan loopt hij weg. Ik wil achter hem aanrennen, maar mijn benen bewegen niet. Als hij helemaal uit beeld is kan ik mezelf pas weer bewegen. Uit paniek bonk ik met mijn voorhoofd tegen de kluisjes aan. Ik ben zo ontzettend stom. Dit was mijn kans, maar ik heb helemaal niets tegen hem gezegd. Nu gaat hij het vast nooit meer proberen. Ik had gewoon iets moeten zeggen, al was het maar dat het me spijt. Nu is mijn kans verkeken.

Zo snel als ik kan pak ik mijn jas van de kapstok en open ik de voordeur. 'Ik ben weg!' Schreeuw ik nog net voordat ik de deur achter me dichtgooi. Op de oprit staat een grote zwarte auto, waar Michael uitstapt. Als hij me ziet krijgt hij een glimlach op zijn gezicht.

'En?' vraagt hij. 'Heb je er al zin in?'

Ik knik. Ergens vind ik het heel raar dat Michael meegaat, maar aan de andere kant voelt het ook weer heel vertrouwt. Ik heb hem alles vertelt, van het begin tot het einde. We hebben het goed gemaakt en zijn nu weer vrienden. Terug bij waar we begonnen. Toch voelt het alsof hij nooit is weggeweest. Toch voelt het alsof hij me nooit in de steek heeft gelaten.

'Ben je zenuwachtig?' Michael loopt op me af en geeft me even snel een knuffel. Het gaat allemaal heel snel. Ik krijg niet de kans om hem een knuffel terug te geven, want Michael is alweer bij de autodeur.

'Het spijt me echt heel erg,' zegt hij schuldbewust. 'Maar we moeten nu echt gaan. Het... eh... is veiliger als we niet te lang hierbuiten blijven staan.'

Ik voel een steek door mijn buik heengaan en probeer te glimlachen naar Michael. Het zal nooit meer zo zijn als vroeger.

Michael stapt ook achter in de auto en slaat de deur achter zich dicht.

'We kunnen.' Geeft Michael door aan de chauffeur. De al wat oudere man kijkt even nors in zijn achteruitspiegel en ik voel me totaal niet gewenst. Daarna richt hij zijn chagrijnige blik op de weg en rijdt weg.

Ik kijk nog een keer naar achteren en schrik. Ik voel mijn ogen groot worden en bijt om mijn lip. Ik wil niet huilen, niet voor Michael, maar het voelt alsof de grond onder mijn voeten vandaan valt. Even verder op in de straat zie ik Tom met zijn fiets stilstaan, midden op de weg. Hij kijkt naar de auto, of misschien kijkt hij er wel dwars doorheen. Het leven lijkt uit hem zijn weggezogen en hij beweegt zich niet meer.

Hij heeft me gezien. Tom heeft me gezien samen met Michael. Ik kijk snel weg en zak onderuit in de veel te luxe auto. Misschien moet ik dit helemaal niet erg vinden, maar dat doe ik wel. Tom heeft me gezien met Michael. Hij kwam naar me toe. Tom wilde naar me toe komen om me nog een kans te geven, of in ieder geval om te praten. Dit was mijn kans. Waarom blijf ik toch altijd van die domme dingen doen?

Ik wil uit de auto springen, alles om maar naar Tom toe te kunnen, maar wanneer ik opkijk zie ik dat het al te laat is. Tom is weg. 

Rejects 2Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu