Hoofdstuk 50.

2.1K 98 17
                                    

HOOFDSTUK 50, WOOOOOHOOOOOO. HALFWAY THERE.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

- Kiara

‘Zullen we even naar buiten?’ vraagt Jack, terwijl hij het broodje ei, dat ik net voor hem heb gemaakt, naar binnen werkt. Ik word misselijk van de manier waarop hij eet..

‘Kunnen we niet binnen blijven?’ vraag ik. Jack kijkt op, en gelijk kijkt hij boos. Shit, Kiara wat ben je ook dom. Je weet zelf ook wel dat je hem niet tegen moet spreken.. Dan wordt hij altijd boos.

‘Waarom niet?’ is dan zijn antwoord, terwijl hij nog een hap van zijn broodje naar binnen werkt. Ik haal mijn schouders op. ‘Het is zo koud’ zeg ik dan. ‘Maar ik wil naar buiten’ zegt Jack brutaal, alsof het een jongetje van drie is. Ik zucht, wetende dat ik mijn gelijk toch nooit ga krijgen bij deze jongen.

Als hij zijn broodje op heeft, pak ik het bord van de tafel en breng het naar de keuken. Onderweg voel ik me duizelig worden, en in een reflex pak ik het aanrecht vast. Wat ik niet doorheb is dat ik daardoor het bord van Jack laat vallen. Gelijk is de duizeligheid alleen maar erger, maar nu omdat ik weet dat Jack hier niet blij mee gaat zijn.

‘Wat was dat geluid?’ hoor ik vanuit de woonkamer komen. Ik word zo rood als een tomaat, en het enige wat ik uit kan brengen is ‘Sorry’, wat er een beetje uitkomt als een raar gepiep.  Jack komt de keuken inlopen en kijkt naar het bord, wat in vele scherven op de keukenvloer ligt.

‘Ga je nou gewoon met mijn spullen gooien?’ vraagt hij bot, terwijl zijn ogen woede uitstralen.

‘N-Nee, het ging per o-o-o..’

‘Ja, vast. Kutwijf’ zegt Jack dan. Het volgende moment voel ik een brandende pijn op mijn wang en klap ik met mijn hoofd tegen het keukenkastje aan. Ik zucht, het is niet eens meer raar dat hij me slaat..

‘Naar je kamer’ zegt hij dan woest. Als een klein meisje dat net huisarrest heeft gekregen, loop ik chagrijnig de trap op. Eenmaal in mijn kamer trek ik de deur zachtjes achter me dicht en ga op mijn bed zitten. Met mijn rug tegen de muur, mijn knieën opgetrokken en mijn handen om mijn benen heen, staar ik door het raam naar buiten.

Ik open de lade van mijn nachtkastje, en haal mijn dagboek er uit. Ik ga naar de laatste bladzijde, waarin een vakje zit. Ik haal het zakmes uit het vakje en voel mezelf trillen.

Ik zet het mes tegen mijn pols aan, en huil. Hoe kan het toch dat ik mijn leven zo ver heb laten komen? Dat ik het zo heb laten verkloten.

Gelijk haal ik het mes van mijn pols, en stop hem terug in het dagboek. Dit is niet mijn eigen schuld. Dit heeft Jack veroorzaakt, niet ik.

En ik ga hier niet langer het slachtoffer spelen.

Ik stop het dagboek terug in mijn nachtkastje en loop naar het raam, waar ik voor ga staan. Ben ik nou echt zo’n gek kind dat ik via een fucking pijp het raam uit ga klimmen? Ik lijk wel een gek uit zo’n film.

Ik open mijn raam zachtjes, hopende dat Jack beneden geen geluiden hoort. Als het goed is zit hij weer eens lui op de bank naar de televisie te staren, dus ziet hij niets. De keuken is namenlijk aan deze kant, en daar is hij hopelijk nu niet.

De koude lucht die gelijk door mijn raam naar binnen komt maakt me bang. Durf ik dit wel? Wat ik nu van plan ben slaat werkelijk nergens op.

Ik hoor Jack beneden kuchen, en voor mij is dat genoeg teken dat ik dit plan door moet zetten.

Ik pak mijn stoel van mijn bureau en zet hem voor het raam. Ik ga er op staan en steek één been uit het raam. Gelijk is dat been koud, maar dat negeer ik. Met mijn armen houd ik het raamkozijn vast.

Ik zoek de waterpijp, waarin ik ga staan. Als ik stevig sta, trek ik ook mijn andere voet naar buiten. Met mijn armen leun ik voornamelijk nog op het raamkozijn. Als ik een krak hoor en voel, schrik ik. Deze waterpijp gaat me niet lang houden.. Ik moet opschieten.

Ik blijf steunen op het raamkozijn, terwijl ik met mijn andere hand bij de waterpijp probeer te komen die naar beneden loopt.

Kut, ik kan er net niet bij.

Dat betekent dat ik een klein stukje moet lopen zonder me ergens aan vast te houden. Kan ik dat? Durf ik dat?

Als ik denk aan alles wat Jack mij in de afgelopen periode heeft aangedaan, krijg ik kracht. Kracht om te doen wat ik nu ga doen, en ook echt wil doen.

Ik laat het raamkozijn los en schuif met mijn voeten opzij, richting de waterpijp. Ik hoor weer een krak, en precies op dat moment pak ik de waterpijp beet. Ik zucht even van opluchting en laat mezelf naar beneden glijden. Met mijn shirt blijf ik haken achter een randje, waardoor er een gat in komt.

Jammer dan.

Eenmaal beneden sta ik in de achtertuin, en ben ik banger dan ooit om me om te draaien. Als ik me nu omdraai en Jack staat in de keuken, kijk ik hem recht in de ogen. Ik sluit mijn ogen en draai, vol moed, om. Als ik zie dat de keuken leeg is, voel ik een opluchting.

Dan zet ik het op een rennen.

De schuttingdeur trek ik open, maar ik doe hem gelijk weer dicht, zodat het niet opvalt dat er iemand doorheen is geweest. Ik ren door het dunne steegje naar links, waar ik uitkom op een lange weg.

Rennen.. Puur rennen. Wat kan ik anders doen? Dit plan heb ik echt niet goed doorgedacht. Ik heb fucking nergens om heen te gaan. Ik ken hier niemand.

Als ik na een tijdje in een volledig onbekende buurt ben aangekomen, stop ik met rennen. Ik leun tegen een lantaarnpaal en hijg, terwijl ik een zijsteek heb. Dan besef ik me dat ik niet helemaal alleen ben, en dat er één iemand is in deze buurt die ik ken.

Ik haal mijn telefoon uit mijn broekzak, scroll door contacten en bel. Na een paar keer overgaan wordt er opgenomen.

‘Hee’ klinkt er door de telefoon.

Trust (B-Brave Fanfiction)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu