Epiloog

440 30 3
                                    

Er stonden drie mensen om het bed heen toen de vierde naar binnenkwam. Het was de jongste zoon van de drie die er waren geboren. De oudste, de middelste en de oudste dochter stonden al in de kamer. Hoewel de meesten van hen meestal geen zwart droegen, hadden ze het deze keer allemaal aan. Zelfs het meisje, dat al een paar decennia geleden had besloten alleen nog maar kleuren te dragen, droeg een zwarte jurk.
Alle vier, inclusief de jongen die net binnen was gekomen, staarden naar het bed waar een meisje op lag. Een meisje met rood haar, groene ogen en een grauwe huid. Haar grauwe huid was nog bleker geworden dan anders. Haar donkerrode haar had de kleur van herfstbladeren in de winter, maar was onlangs nog iets donkerder geworden dan normaal. Ze had geen kleur op haar wangen, hoewel ze dat eerder nog wel had gehad. Haar groene ogen waren open geweest toen de middelste broer haar vond, maar hij had ze gesloten omdat hij er niet meer naar kon kijken. Hij kon er niet tegen.
Het was moeilijk te zeggen wat de vier in hun gedachten hadden vanaf de buitenkant. Allemaal leken ze bijna geen gezichtsuitdrukking te dragen. Alsof ze hun best deden niks te laten zien aan elkaar of aan de buitenwereld.
'Ik vraag mij af of ze nog terug  zal komen. Of we haar nog zullen kennen, bedoel ik,' mompelde de persoon die het meisje op het bed als eerste had ontmoet. Als eerste had aangekeken. Toen had ze nog geen idee gehad wie het was. De middelste broer knikte, maar leek zijn gedachten er niet helemaal bij te hebben. Alsof iemand de helft van zijn hersenen tijdelijk uit had geschakeld. Zijn donkerblonde haar zat door de war en zag er onverzorgd uit. Zijn geelgroenige ogen zagen er vermoeid uit en als hij mens was geweest, zou hij zeker wallen onder zijn ogen gehad hebben.
De jongste zoon zag er ook niet zo goed uit. Hij had het lichtste haar van de drie zoons, maar het was net alsof er een laagje vuil over zijn haar heen lag. Alsof hij dagenlang in een of andere stoffige ruimte had gelegen zonder te bewegen. Misschien was dat ook wel zou. Misschien was hij de afgelopen dagen niet uit zijn kamer gekomen. Hoewel hij járen geleden nog bijna gevoelloos was geweest, was dat erg veranderd. Sinds haar dood was dat eigenlijk veranderd. Hij dacht dat dit weer zou veranderen als ze deze keer ook dood zou gaan. Als zijn vader haar leven zou beëindigen, omdat ze er niet in was geslaagd het verleden te veranderen. En hij dacht dat hij deze keer zijn emoties compleet zou verliezen als dat gebeurde.
Het meisje zag eruit alsof ze ieder moment over kon gaan geven en wendde haar blik van het bed met het andere meisje erop af. Ze zag eruit alsof ze ieder moment kon gaan huilen. Haar haren zaten in een slordige knot. Als ze haar kende, zou je weten dat ze er nooit slordig uitzag. Ze verzorgde haar uiterlijk altijd goed. Geen dag was een uitzondering. Maar vandaag was de eerste uitzondering. De jongste broer had blijkbaar door dat zijn zusje bijna moest huilen en sloeg zijn arm om haar schouders. Ze verborg zich in zijn shirt, zich afvragend of ze daar ooit nog uit zou komen.
De middelste broer was er het slechts aan toe, ook al viel dat niet vanaf de buitenkant te zien. Ook al kon niemand dat van zijn gezicht aflezen. Zijn haar zag eruit zoals het er altijd uitzag. Het donkerste van zijn hele familie. Hij leek het meest op zijn vader en vroeger was hij trots geweest daarop, maar nu wilde hij het liefst zijn gezicht openhalen om dat te veranderen.
Als je binnenin hem zou kunnen kijken naar zijn hart, niet het hart dat er voor zorgde dat mensen bleven leven, maar degene die hoop en liefde gaf, zou je je kapot schrikken. Tienduizenden barstjes die op het punt stonden hem te vernietigen. Die op het punt stonden zijn leven te beëindigen. Iedereen die van vampiers af wist, behoorde te weten dat het bijna onmogelijk was een vampier te doden. Hij wilde schreeuwen, muren vermorzelen onder zijn handen, zijn hoofd kapot slaan op de vloer, één specifieke nek breken.
Hij was de enige die haar handen vastpakte. De handen van het meisje met het rode haar. Hij was de enige die haar aanraakte, ook al zorgde dat voor nog eens honderd barstjes. 'Maak je geen zorgen,' zei hij zachtjes, bang dat zijn stem anders zou breken. Hij moest zich groot houden. Ervoor zorgen dat zijn familie en vooral dát meisje de hoop niet opgaven, ook al had hij zelf nog maar weinig in zich. Hij zou doorgaan tot hij er bij neerviel, alleen moor voor haar. 'Ik haal je terug. Ik haal je veilig terug. Zorg jij er maar voor dat je tot die tijd heel blijft. Verder hoef je je nergens zorgen over te maken.'
Hij wist niet of het meisje hem kon horen. Of zijn vader hem kon horen. Of de wereld hem kon horen. Maar toch deed hij deze belofte: 'Ik zal je weerzien, koste wat het kost.'


Dinner With A NightmareWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu