"Hij heeft zeker zelf geen vriendin, he?" Jace kijkt me met een grijns op zijn gezicht aan, en ook ik kan een glimlach niet weerstaan.
'Helaas niet, nee. Valt het zo erg op?'
Ik sla mijn jas wat dichter om mijn lichaam heen. Het koelt af in de avond, en ook al belooft de warme middag veel, hoef je na 20:00 zeker niet meer zonder een jas je huis te verlaten.
'Ach, weet je. Je moet hem gewoon niet al te serieus nemen. Die kerel heeft geen liefdesleven en gaat zich daarom maar met mijn liefdesleven bemoe- niet dat ik bedoel dat wij samen een liefdesleven hebben, ofja, nouja, je weet wel. Ik bedoelde het niet zo vreemd.'
Ik blijf maar ratelen.
'Nee, dat klonk beledigend. Het zou niet vreemd zijn, maar hoe ik het zei was vreemd, snapje?'
Jace legt een, verrassend, warme hand op mijn haren en komt wat dichterbij. "Als jij het zo wil noemen, heb ik daar helemaal niks op tegen, Eef." zegt hij voordat hij een kort kusje op mijn haar drukt.
Ik leg mijn hoofd kort even tegen zijn borst aan en voor een milliseconde sluit ik mijn ogen. Zijn hand glijdt naar mijn middel en klemt zich daar even vast. Ik doe niets, en sta daar alleen. Samen met Jace,
en ik zou liegen als ik nu zou zeggen dat ik niks voor hem voel.
Zulke korte, lieve, gebeurtenissen zijn zich in de afgelopen weken blijven opstapelen en hebben zich uiteindelijk gevormd tot een gevoel in mijn borst wat ik, nog steeds niet, helemaal in het juiste hokje kan plaatsen.
Is dit liefde? Is dit het gevoel wat mijn ouders bij elkaar hebben? Is dit waar ieder klein meisje van droomt?
Of is dit meer een blinde blik, op een vreemdeling die de laatste tijd toevallig aardige dingen zegt? Iemand waar je jezelf bij wilt uitstorten, maar daar achteraf spijt van hebt, omdat alles enkel van één kant komt.
Wat ik bedoel is eigelijk meer, ben ik dom om verliefd te worden op een persoon die mij misschien niet ziet als meer dan vrienden?
Hij heeft me wel gekust. Of deed ik dat? Misschien wilde hij het wel niet, maar durfde hij me niet af te wijzen. Misschien is het allemaal een val.
Ik heb er een nieuwe kamergenoot bij, denk ik. Iemand waar ik altijd ver bij uit de buurt heb kunnen blijven. Iemand die ik niet vaak ben tegen gekomen in mijn leven, in tegenstelling tot veel andere tieners. Nu pas ontdek ik hoe vervelend ze kan zijn. Hoe ze je kan uitlachen, over een shirt die je aan hebt, terwijl ze die zelf voor je heeft gekocht. Hoe ze je kan vertellen wat je wel en niet moet doen. Hoe ze soms uren door blijft gaan met praten, zonder rust te nemen. Samen met mijn kamergenoot woon ik in mijn eigen hoofd.
Haar naam is onzekerheid.
"Kom je nog de warme auto in?" Jace staat recht voor me en houd aan de bijrijderskant de deur van de auto voor mij open. Hij heeft een kleine grijns rond zijn mond, en alleen dat al maakt mijn hoofd gek. Er lijkt wel een complete doos twinkelende, kerstlampjes in mijn buik te zijn ontploft.
Ik lach kort even terug en neem plaats in de auto, waar ik mijn gordel vast klik. De deur wordt naast me zachtjes dichtgemaakt en niet veel later stapt Jace zelf in de rijderskant in. Hij duwt de sleutel in het contactslot en draait deze vervolgens om, waardoor de auto start en ik langzaam mijn stoelverwarming voel aangaan.
Pure luxe.
Ik kijk door de vooruit naar buiten. Er loopt een meisje over straat, die me enigszins bekent voorkomt. Door het schemerende licht van de straatlantaarn en het feit dat ze zo'n 60 meter van mij af is, kan ik haar niet duidelijk zien. Ze loopt richting mijn huis, aan het einde van de straat.
JE LEEST
The One Who Loved.
Teen Fiction"Dus.. Evy." zegt Jace. Ik zucht diep. Jammer. Hij is er nog. "Dus, Jace." zeg ik hard en bot. "Jep, mooie naam he!" zegt hij. "Net zoals die van jou, Eef." Meteen stop ik met lopen en draai ik me naar hem om. 'Ten eerste, je naam is poeplelijk, e...