Ik hoor het belletje boven de deur rinkelen. Voorzichtig zet Jace zijn glas terug op de tafel terwijl zijn blik van het raam naar de binnenkomende klant gaat. Zijn gezicht verstijft. De kleuren lijken er wel vanaf te glijden. Ik probeer me om te draaien, maar Jace roept mijn naam.
Ik kijk hem niet begrijpend aan. Het enige wat ik van zijn gezicht kan aflezen is angst. Iets onherkenbaars, omdat ik het nog nooit in zijn blik hem gezien.
"Blijf maar zitten." zegt hij. Met een hand gebaart hij zijn woorden, terwijl hij haastig opstaat van de tafel en naar de deur loopt.
Ik snap niet wat er gebeurt en raak lichtelijk in paniek. Uiteindelijk volg ik zijn beweging, richting de deur. Daar staat de jongen. Hij.
De jongen die ik telkens toevallig tegen blijk te komen.
Ineens valt alles op z'n plek.
Jace's broer.
Ze lijken op elkaar. Ze hebben dezelfde kleur ogen, dezelfde lichaamshouding, dezelfde lippen.
Ik voel me dom, omdat me dit nooit eerder zo opgevallen was.
Mijn beeld wordt wazig. Ik snap het allemaal, maar tegelijkertijd begrijp ik niets.
"Ik heb je geprobeerd te waarschuwen, broertje." zegt de jongen. Hij blijft in de deuropening staan, zijn ogen enkel gefocust op Jace. "Ik heb je gewaarschuwd, maar je luisterde niet. Je luistert nooit."
Jace draait zich een keer naar me om. Nogsteeds dezelfde angstige blik op zijn gezicht.
"Nu is het te laat." zegt de jongen.
Er verschijnt een grijns op zijn gezicht. Een die lijkt op die van Jace. Deze ziet er alleen gemeen en tegelijkertijd genietend uit. Alsof hij zojuist zijn grootste vijand in een plas water heeft zien vallen. Maar het is geen vijand die voor hem staat. Het is zijn broer. Jace.
Ik probeer op te staan, maar Jace maakt weer hetzelfde gebaar met zijn hand. Dus ik doe wat hij zegt. Ik blijf zitten en kijk toe, naar hoe zich een onverklaarbaar spel zich voor mijn neus afspeelt.
"Ik geef je een keuze, broertje." de jongen kijkt kort even naar mij. "Of je gaat gewoon netjes met mij mee en je zult dit alles vergeten,-" hij haalt iets uit zijn zak, "-of zij zal dit sneue cafeetje niet levend verlaten."
Er klinkt een klikkend geluid en een fractie van een seconde later is er een pistool op mijn hoofd gericht. Ik snik en verstijf. Mijn armen hangen slap naast mijn lichaam en hoezeer ik me ook probeer te bewegen, ik blijf zitten.
Mijn slappe, idiote lichaam werkt niet mee. Ik moet naar hem toe, denk ik. Ik moet naar hem toe en vertellen dat het niet echt is. We zijn in een vreselijke nachtmerrie beland, die snel genoeg zal eindigen en ons terugbrengt naar de realiteit.
Maar dit is de realiteit.
Dit is hoe het verder zal gaan.
Jace zijn ogen zijn rood en nat, hij doet niet eens een poging om het te verbergen. Hij kijkt angstig naar me. Hij kijkt me aan alsof hij me woorden wil vertellen die hij niet kan uitspreken. Woorden waar het te laat voor is.
Zijn blik gaat naar zijn broer, die zonder aarzeling nog steeds een pistool vastheeft. Hij blijft mij aanstaren, met het lijkt wel een trotse blik. Alsof hij gelukkig is met hoe zijn leven op dit moment zich vormt tot de toekomst. Op wat zijn daden als gevolg zullen hebben. Hij lijkt trots te zijn op het feit dat hij zijn broer de kans op geluk ontneemt.
Hem mij ontneemt.
"Wat wordt je antwoord?" zegt hij ongeduldig.
Er is geen goede optie. Niet voor hem, niet voor mij. Hij is in het nauw gedreven.
Zo ver totdat hij geen kant meer opkan. De beslissing lijkt moeilijk. Iets waar andere dagen over na moeten denken.Maar zodra Jace zijn mond opent, weet ik welke woorden zich zullen vormen tot een zin. Ik weet zijn antwoord al.
"Laat haar met rust. Ik zal doen wat je wil. Ik zal met je meegaan."
Hij kiest voor mij.
Hij kiest de meest gunstigste optie voor mij.
Althans, dat lijkt misschien zo.
Maar welke optie hij ook had gekozen, er was hoe dan ook een kogel door mijn hart gegaan.
Het pistool zakt langzaam omlaag.
Er wordt een hand op Jace zijn schouder gelegd en hij wordt vooruit geduwd. Zijn ogen branden nog altijd op mij. Mijn ogen lijken wel een oceaan aan tranen los te laten. Ze blijven maar komen en stromen, in de hoop dat dit alles stopt en terug gaat naar hoe het 10 minuten geleden was.
Naar hoe hij naar me keek en me vertelde dat ik mooi was.
Naar hoe hij naar me luisterde en belangstelling toonde als ik hem vragen stelde die andere vreemd zouden vinden.
Naar hoe hij naar me lachte als ik hem probeerde te beledigen.
Naar hoe hij me in vertrouwen nam en me de dingen vertelde die hij met niemand anders deelden.
Naar hoe hij me kuste.
Naar hoe hij me zo'n 10 minuten geleden zijn bron van geluk had genoemd. Naar hoe mooi wij samen hadden kunnen zijn.
Hadden kunnen zijn. Want meer dan dit gaat er niet komen.
Woorden komen niet uit mijn keel. Daar gaat alles te snel voor. De blik zegt genoeg.
"Vaarwel, Eef."
Dit is het einde. Hier stopt het.
Ik kijk toe terwijl hij het café uitloopt.
Ik kijk toe hoe hij de auto instapt.
Ik kijk toe hoe de auto wegrijdt.
Ik kijk en ik kijk.
Ik staar.
Ik staar naar mezelf in de reflectie, terwijl de tranen blijven komen.
En ik blijf daar maar zitten.
Niet omdat ik denk dat hij nog terug zal komen.
Maar omdat ik weet dat dit het einde is, hier stopt ons verhaal.
JE LEEST
The One Who Loved.
Teenfikce"Dus.. Evy." zegt Jace. Ik zucht diep. Jammer. Hij is er nog. "Dus, Jace." zeg ik hard en bot. "Jep, mooie naam he!" zegt hij. "Net zoals die van jou, Eef." Meteen stop ik met lopen en draai ik me naar hem om. 'Ten eerste, je naam is poeplelijk, e...