Mijn haar zit in een warrige knot en ik heb de meest saaie outfit ooit vanmorgen uit mijn kast getrokken. Ik wilde mijn best doen, maar kon mijn gedachten er simpelweg niet bij houden. Het zit me niet helemaal lekker.
Lilly is ondertussen druk tegen me aan het praten. Ik heb werkelijk geen idee waarover, en hoe lang we hier al staan. Mijn kluisjes deur staat nog steeds wijd open, aan het wachten tot ik mijn jas eruit neem en het deurtje weer sluit.
Mijn gedachte dwalen telkens weer af, en heel ver kom ik dus niet.
Er valt een stilte in Lilly's gepraat, wat me even wakker maakt. Ze zucht diep en heeft haar armen strak om een aantal boeken geslagen.
"Dus, ja. Ik denk dat ik dat dan maar eens ga doen." zegt ze. Ze kijkt even op, van de grond naar mij, alsof ze naar bevestiging zoekt.
'Ja. Ja! Helemaal top. Vooral doen, zou ik zeggen!' Ik steek mijn duimen naar haar op en doe alsof ik helemaal achter haar beslissing sta. Lilly kennende, maakt ze altijd goede beslissingen, dus ik heb er de volste vertrouwen in.
Ook al weet ik niet wat ik zojuist heb aangemoedigd.
Ze draait zich om en loopt weg, ik vermoed naar haar eigen kluisje, terwijl haar staart van haren op en neer zwaait.
Ik trek vervolgens een plan. Ik pak mijn jas uit mijn kluisje, fiets terug naar huis en ga meteen huiswerk maken zonder mijn hersenen voor andere redenen te gebruiken. Dit plan volg ik ook.
Althans, dat was de bedoeling.
"Goedemiddag, Eef."
Plan mislukt.
Plan ontzettend hard mislukt.
Ik duw mijn kluisje met een klap dicht en sluit deze vervolgens. Ik trek mijn jas langzaam aan.
'Hallo, Jace.' zeg ik beleefd terug.
Hij glimlacht even. "Heb je misschien zin om samen wat koffie te gaan drinken?" vraagt hij daarna lief.
Hij leunt tegen de kluisjes naast de mijne aan en ik voel zijn ogen over mijn lichaam glijden als ik mijn jas dicht rits.
Ik knik mijn hoofd. 'Lijkt me leuk.' zeg ik. Mijn plan is nu toch al in de soep gelopen, dan kan ik er maar beter het beste van proberen te maken.
Hij glimlacht breed, wat er oprecht uitziet, en gaat rechter staan. Als ik eenmaal mijn rugzak weer over mijn schouder heb gegooid en aangeef dat ik klaar ben om te gaan, steekt Jace zijn hand naar me uit, als teken dat ik die moet vastpakken.
Wat twijfelend kijk ik hem aan, maar als ik zie hoe blij hij terugkijkt, aarzel ik niet. Ik pak zijn hand vast en samen lopen we de lange gang uit naar buiten.
Buiten regent het pijpenstelen. Ik trek mijn jas wat dichter tegen me aan en duw mijn capuchon over mijn hoofd. Ik probeer al richting mijn fiets te lopen, maar Jace trekt me mee, een andere kant op. Soms vergeet ik dat hij een auto heeft.
Hij opent de deur voor me en duwt deze vervolgens ook weer achter me dicht. Snel loopt hij voor de auto langs naar de bestuurderskant, waar hij ook snel instapt op te schuilen voor de regen. Hij schud zijn hoofd een keer wild heen en weer, waardoor er enkele druppels water vanuit zijn haren op de ruiten komen.
Vervolgen draait hij zijn blik naar mij en ontstaat er een grijns op zijn gezicht. "God, je bent zo mooi." zegt hij, uit het niets. Zijn woorden laten me blozen, terwijl hij me blijft aanstaren. Snel kijk ik de andere kant op, naar buiten.
Jace start de auto en rijdt het schoolterrein af. De ruitenwisser gaat hevig op en neer om het zicht op de weg nog ietsje te verbeteren. Een warme lucht heeft inmiddels de auto al gevuld, waardoor het aangenaam is.
Ik denk terug aan wat Timo me gister vertelde. Is dit het goede moment om Jace ermee te confronteren? Moet ik het eigelijk wel confronteren noemen? Misschien heeft hij wel gelijk en zijn het mijn zaken niet. Misschien moet ik me eens niet zo paranoïde gedragen en me erbuiten houden.
"Dus. Koffie of thee?" zegt Jace. Hij kijkt kort even naar me, maar snelgenoeg weer naar de beregende weg voor ons. 'Warme chocomelk.' is mijn antwoord. Hij grinnikt. "Ik kan het niet meer met je eens zijn." lacht hij.
Enkele minuten later rijden we de parkeerplaats van een schattig cafeetje op. Beide openen we snel de deuren en lopen we met een aardig hoog tempo naar de ingang van de koffietent.
Er rinkelt een belletje zodra we de deur openen. Het is binnen rustig, op een paar werkende studenten na. We kiezen een tafel bij het raam uit, hangen onze inmiddels natte jassen over de stoelen en gaan vervolgens zitten.
Een serveerster komt onze bestelling aannemen en we bestellen beide warme chocomelk. Jace geeft me een knipoog.
'Heb je ooit al eens nagedacht over de toekomst?' vraag ik hem. Zijn blik lijkt gefoccust op de regen buiten, maar wend zich na enige tijd naar mij.
"In wat voor opzicht bedoel je?" vraagt hij geintresseerd.
Ik haal mijn schouders op. 'Gewoon. Wat is het doel? Er moet toch iets zijn waar je heen kan streven? Iets waar je je passie in kwijt kan en je bij denkt, ja, dit wil ik voor derest van mijn leven doen. Maar hoe weet je dat? Hoe weet je of dat het juiste is?' Ik kijk naar hem, om te zien of ik zijn aandacht nog heb.
"Als het echt voor je bedoelt is, zal het je vanzelf overkomen." zegt hij simpel. Hij pakt mijn hand vast en drukt er een kusje op. "Alles gebeurt met een rede, Eef."
Zijn antwoord is niet genoeg voor mij. Hij begrijpt me niet helemaal. 'Dat zal best, ja, maar WAT is het doel? Waar draait het leven nu om? Om succes of geld? Of populariteit?'
Zijn duim wrijft over de palm van mijn hand en hij kijkt me met al zijn belangstelling aan. Alsof ik een kunstwerk ben, wat na elke keer knipperen alsmaar mooier wordt.
"Het doel van het leven is bij iedereen anders. Iedereen leeft voor iets wat hem of haar het gelukkigst maakt en dat verschilt bij elk persoon." zegt hij.
'Wat maak jou gelukkig?' vraag ik hem.
"Geluk kun je overal in vinden,-" zegt hij makkelijk, "je moet het alleen zelf willen zien. En als je dat kan, moet je het diep in je opnemen en bewaren als herinneringen, want het kan elk moment voorbij zijn." Hij verbreekt het oogcontact en slikt een keer. Ineens lijkt de regen die tegen het raam aan klettert hem sterk te boeien.
'Maar, wat maakt jou gelukkig, Jace?' probeer ik nog eens. Er moet toch iets zijn. Misschien speelt hij wel gitaar of is hij een enorme dierenliefhebber. Misschien heeft hij een plantenobsessie of misschien haalt hij geluksmomentjes uit boeken. Misschien maakt het hem gelukkig als hij tijdens de zonsondergang te gouden zon op zijn huid voelt branden of misschien juist de sneeuw of regen die op zijn gezicht valt. Hoe meer mogelijkheden ik me voorstel, hoe meer ik me realiseer dat ik de jongen die voor me zit misschien toch niet zo goed ken als ik dacht. Dat ik af en toe kleine puzzelstukjes vind, maar de puzzel zo groot is dat ik enkel 20 van de miljoenen stukjes in bezit heb.
"Jij." zegt hij dan ineens. Zijn ogen vinden de mijne weer.
"Jij maakt mij gelukkig. Dat is genoeg." zegt hij.
Hij knijpt een keer zacht in mijn hand. Ik knijpt een keer terug.
Misschien is het waar, misschien ken ik maar een deel van hem. Misschien ken ik enkel delen van zijn verleden, maar het is genoeg om te weten dat ik hem vertrouw. Het is genoeg om te weten dat ik bij hem wil zijn en het zo wil houden. Het is genoeg om er zeker van te zijn dat ik stukje voor stukje, hoe langzaam dat misschien ook zal gaan, ik hem in mijn hart zal sluiten.
Ik heb het gezworen.
'Ah bah, zo'n jongen ben je dus. Erg vol van jezelf, en denkend dat elk meisje zo voor je zou vallen. Nou veel plezier met dat plan, want ik doe niet mee.'
Die belofte heb ik verbroken.
Ik ben voor hem gevallen.
Heel hard zelfs.
En ook al heb ik met al mijn kracht geprobeerd niks voor hem te voelen, doe ik het toch. Ik geef om hem en dat is helemaal prima. Want ik heb hem en hij heeft mij.
Althans, dat dacht ik toen.
Terwijl we beide een slok van onze chocomelk drinken, klinkt het belletje boven de deur.
JE LEEST
The One Who Loved.
Teen Fiction"Dus.. Evy." zegt Jace. Ik zucht diep. Jammer. Hij is er nog. "Dus, Jace." zeg ik hard en bot. "Jep, mooie naam he!" zegt hij. "Net zoals die van jou, Eef." Meteen stop ik met lopen en draai ik me naar hem om. 'Ten eerste, je naam is poeplelijk, e...