Met een ruk schiet mijn hoofd omhoog. Mijn voorhoofd is nat van het zweet en mijn rug voelt plakkerig aan. De beelden die door mijn hoofd schieten, laten de rillingen over mijn lijf lopen. Wat ben ik blij dat die nachtmerrie voorbij is! Ik druk mijn gezicht even tegen mijn kussen en probeer mijn ademhaling weer een beetje op orde te krijgen. Mijn hart bonkt tegen mijn ribben.
Het was maar een droom, probeer ik mezelf wijs te maken. Niets om bang voor te zijn. Het was maar een droom, Mara! Toch gaat het onrustige gevoel niet weg. Ik duw mezelf overeind, steunend op mijn elleboog, en kijk naast me. Niks. Natuurlijk niet.
Op het moment dat ik weer ga liggen, hoor ik een keihard geluid. Het klinkt een beetje als een kanonschot, maar dan gedempt. Ik frons mijn wenkbrauwen. Wat is het? Dan klinkt het nog een keer en weet ik plotseling wat het geluid is. En ook wie het maakt.
Ik verstijf en luister. Weer een keiharde bonk. Het is duidelijk dat er iemand héél graag naar binnen wil. Iemand die beneden de voordeur staat in te slaan. Helaas is er maar één persoon die tot mijn mogelijkheden behoort. Hij heet Jasper.
Ik ril en mijn net wat gekalmeerde ademhaling gaat weer omhoog. Ik heb hier echt geen zin in. Ik wil dit niet. Waarom nu? Als hij zo laat aan komt zetten – ik kijk even op de wekker en zie dat het drie uur 's nachts is – dan weet je wel dat het mis is. Hij is sowieso naar het café geweest, dat kan niet anders...
Ik zucht en sleur mezelf dan uit bed. Ik zou echt honderdduizend keer liever willen blijven liggen, maar hoe langer ik hem laat wachten, hoe ongeduldiger hij wordt. En dat is niet iets wat ik graag nog vaker mee wil maken... Ik storm de trap af naar beneden en zigzag zonder veel moeite door de donkere woonkamer naar het halletje en de voordeur. Ik ben nooit bang geweest voor het donker. Persoonlijk snap ik ook niet dat mensen daar bang voor zijn, ik bedoel; het is toch geen persoon of voorwerp? Het is niet alsof het je ook maar een beetje kwaad kan doen. Het is gewoon het idiote idee van de mensen zelf dat het donker eng is. Pfff.
Echt niet zo eng als Jasper, geloof me.
Als ik voor de deur sta, aarzel ik even. Mijn hand ligt op de deurknop. De aanraking van het koele metaal laat me rillen van de kou. Ik heb ook niet erg veel kleding aan. Een zomerse pyjama die eigenlijk al lang te klein is.
Ik haal diep adem. Open de deur, zeg ik tegen mezelf. Nu! Voor ik me kan bedenken gooi ik de deur open en spring meteen achteruit – alsof ik door een soort zesde zintuig gewaarschuwd word. En dat is maar goed ook!
Voor mijn neus ontwaar ik een diep gebukte gestalte. Te oordelen naar de lading doorzichtige vloeistof die uit zijn mond stroomt, is hij aan het kotsen. De scherpe geur doet me naar adem snakken. Voorzichtig schuifel ik naar achter – hopend dat hij niks door heeft. Misschien kan ik stiekem naar boven verdwijnen als...
Te laat.
Het overgeven is opgehouden en hij staat alweer rechtop. Tenminste, voor zover iemand die ladderzat is rechtop kan staan. 'Hellup me effe.' Hij wankelt naar voren en ik druk me walgend tegen de muur. Hij duikt naar voren en grijpt mijn arm om niet op de grond te belanden. Zijn sterke vingers sluiten zich om mijn pols en ik hou mijn adem in. Ze zijn nat en plakkerig. Ik krijg de neiging mezelf los te rukken om vervolgens gillend naar boven te rennen. Maar ik hou mezelf tegen. Ik denk niet dat de situatie er dan erg veel op vooruit gaat.
'Wad zie je errr mwooi uid,' zegt hij, het sarcasme valt niet te missen. Gemeen grijnzend laat hij zijn blik over mijn lichaam glijden. Mijn maag krimpt ineen. Ongemakkelijk trek ik het te kleine pyjamabroekje iets omlaag. Hij ziet het en grijnst weer. Het puntje van zijn tong glijdt over zijn lippen.
Voordat dit nog meer uit de hand loopt, trek ik hem mee naar binnen (al geef ik toe dat ik hem duizend keer liever naar buiten had geduwd!) en sluit ik de deur. Ik neem hem mee naar de bank en leg hem daar neer. Hij laat het gelukkig toe. Dan doe ik de woonkamerlamp aan. Het licht is fel en prikt in mijn ogen. 'Ik sliep,' mompel ik, als ik weer iets kan zien. Ik kijk hem aan en hij kijkt terug. Zijn ogen zijn nog verrassend scherp, naar de hoeveelheid alcohol die er waarschijnlijk in zijn lijf zit. Waarom doe ik dit? schiet er door mijn hoofd. Waarom ga ik een gesprek met hem aan terwijl hij zo dronken is? Ik kan nu maar beter naar boven verdwijnen, dan komt er de minste ellende.
Zoals ik al verwacht had, lacht hij me uit. 'Pwech voor je.' Wat haat ik die stomme grijns van hem toch. Het blijft even stil. Dan draai ik me om. Ik heb er genoeg van, ik wil hier weg. Ik wil zijn stomme hoofd niet meer zien, zijn gemene opmerkingen niet horen, en al helemaal zijn vieze handen niet voelen. Ik wil hier weg. Voordat ik gek word. Of nog gekker.
Ik draai me om. 'Wwacht, je laad me toch nied aan me lot overrr?' Hij kijkt me met zijn grote, onschuldige blauwe ogen aan. Vroeger smolt ik altijd van die ogen. Nu niet meer. Ze doen me denken aan alle pijn die ik heb moeten lijden terwijl die ogen me aankeken.
Ik snuif verontwaardigd. Dat hij dát durft te vragen. Ik kijk hem nog even in de ogen, draai me dan om en smijt de deur achter me dicht.
Boven ga ik weer in mijn warme bed liggen. Ik voel iets van opluchting. Ik maak een rijtje in mijn hoofd: niet geslagen, geduwd, verkracht, uitgescholden of iets anders. Onwillekeurig glijden mijn vingers naar mijn buik. De plek die zijn vuist heeft achtergelaten is inmiddels groengeel gekleurd. Heel licht voel ik met mijn vingers. Het doet nog steeds pijn, maar het is al aan het wegtrekken. Ik ken sommige mensen die heel snel blauwe plekken krijgen, maar ik ben gelukkig niet zo eentje. Wat zou mijn leven dan een hel zijn...
Ik bedoel, nog meer hel dan het al is.
Ik onderdruk een snik. Hij heeft mijn leven echt verpest. Soms denk ik terug aan de tijd voor ik hem kende. Of de tijd dat ik... Het is bijna te pijnlijk om daarover na te denken. Ik kan me nu niet meer voorstellen dat ik ooit van hem gehouden heb. Maar toch is het zo. Ik draai me op mijn buik, de tranen stromen nu over mijn wangen op mijn kussen. Het boeit me niet eens. Dan maar een nat kussen. Beneden hoor ik de bank kraken en hem dan door de woonkamer stommelen. Hij komt richting de trap, denk ik. In een opwelling schiet ik mijn bed weer uit en draai de sleutel om in het sleutelgat. Met bonkend hart ga ik weer liggen.
Het duurt wel vijf minuten voordat hij boven aan de trap is. Zijn voetstappen worden luider. Dan houden ze opeens op. Ik hoor in het donker mijn deurklink naar beneden gaan, een geluid dat gevolgd wordt door weer een bonk zo hard dat mijn bed ervan trilt. Het verbaast mij niet, maar ik denk dat de buren inmiddels wel goed wakker zijn geworden. Als ze nog niet verhuisd zijn. Of ons aangegeven hebben wegens geluidsoverlast.
'Ik krijg je wel,' hoor ik zijn stem door het sleutelgat fluisteren. Door de afschuwelijke toon glijden de rillingen over mijn rug. Ik weet dat hij me zal krijgen, ik wil er niet aan denken. Dan verdwijnen de voetstappen weer richting de trap. Hij gaat nu waarschijnlijk op de bank beneden slapen. Wat betekent dat ik morgenochtend langs hem moet. Ik druk mijn gezicht weer in mijn kussen en klem mijn handen eromheen om mijn gesnik te dempen. Oh Jas, waarom doe je me dit aan...?
Tadam! Het eerste hoofdstuk😃 Begint al gelijk dramatisch, maar geloof me: het gaat nog wel goed komen. Denk ik. Lmao.
xx,
May
JE LEEST
Hope ft. Shawn Mendes
Fanfiction~ stukje uit hoofdstuk 61 ~ 'Ik geef je tien seconden,' huilt hij. Mijn hart wordt verscheurd. 'Na tien seconden gaat hij eraan.' Mijn ogen schieten naar Shawn. Hij heeft geen woord kunnen verstaan van alles wat er gezegd is, maar zijn gevoel liegt...