Hoofdstuk 5

426 19 2
                                    

Tot Everts grote opluchting houdt Fenna haar ogen geopend tot de ambulance arriveert. Ze moet er moeite voor doen, hij ziet het, maar ze houdt het vol. Eenmaal in de ambulance kan ze het niet constant meer voor elkaar krijgen. Af en toe vallen haar ogen even dicht. Nu vindt Evert het minder erg. Ze zijn op weg naar het ziekenhuis en ze wordt verzorgd door medische professionals. Ook heeft ze met haar linkerhand zijn rechterhand vast, en geeft ze daar af en toe een zacht kneepje in. Zo weet hij dat ze nog wel bij bewustzijn is, al lijkt ze steeds verder weg te zakken.

In het ziekenhuis worden ze opgewacht door een arts, en Evert haalt opgelucht adem als hij haar herkent. "Nina." Zijn stem trilt. Hij heeft Fenna's hand nog steeds stevig vast, en geeft er een zacht kneepje in. Nina kijkt naar hem, en dan naar Fenna. Ze krijgt een verslag van de ambulancebroeders, terwijl Fenna naar een kamer wordt gereden. Evert loopt met hen mee, tot Nina hem tegenhoudt. "Laat ons werken, Evert. Ik hou je op de hoogte." Ze knikt hem toe, en wacht dan even tot hij Fenna's hand loslaat. Op het moment dat hij zijn greep laat verslappen, schieten haar ogen open. Hij ziet de angst, en iedereen hoort hoe ze probeert te praten, ondanks het zuurstofmasker dat ze opheeft. Hij knijpt zacht in haar hand en kijkt naar Nina. "Ik blijf." Beweert hij stellig. Nina heeft geen tijd om te overleggen, de vrouw op de brancard heeft dringend hulp nodig. Ze rolt met haar ogen, maar laat Evert meelopen. "Blijf aan haar hoofdeinde staan, niet praten, niet in de weg lopen." Instrueert ze.

Zodra de brancard stilstaat, en Fenna op een bed wordt overgetild, volgt Evert de instructies van Nina. Hij laat Fenna's hand even los, en gaat naast haar hoofd staan. Dan wrijft hij zacht over haar schouder, om haar te laten weten dat hij er nog steeds is. Ze buigt haar arm, en tast weer naar zijn hand. Hij pakt haar hand vast, en wrijft met zijn duim over haar koude huid. "Komt goed, Fen." Mompelt hij. Alles wat Nina, de ambulancebroeders en de verpleegkundigen zeggen en doen, gaat langs hem heen. Hij heeft alleen nog maar aandacht voor Fenna, die af en toe haar ogen opent en doodsbang de kamer rondkijkt. Ze knijpt hard in zijn hand, en hij geeft af en toe een kneepje terug, om haar te laten weten dat hij er nog is.

Ondertussen zijn Bram en Milou ook in het ziekenhuis aangekomen. Daar worden ze door een receptioniste naar de wachtkamer verwezen. Bram begint gelijk te ijsberen, Milou heeft zwijgend op een stoel plaatsgenomen. Ze kent Fenna niet, maar ze voelt de spanning die in de lucht hangt wel. Bram loopt heen en weer, terwijl zijn gedachten ongecontroleerd alle kanten op vliegen. Zijn handen trillen licht, hij balt ze tot vuisten en stopt ze weg in de zakken van zijn vest. Daar voelt hij ook zijn telefoon zitten, en ineens beseft hij zich dat hij Liselotte nog helemaal niks heeft laten weten. Zijn vriendin weet niet dat Fenna nog leeft – al hangt haar leven op dit moment aan een zijden draadje.

Meteen belt Bram naar Liselotte, en tot zijn grote opluchting neemt ze ook op. Hij weet niet hoe hij dit aan haar voicemail uit had moeten leggen. Ze begint tegen hem te praten, maar hij onderbreekt haar gelijk. "Oké, Lies, luister even. Ik ga je nu iets vertellen, en het is bizar, maar ik maak geen grap." Hij pauzeert even. "Fenna leeft nog." Vertelt hij dan direct. "We hebben haar gevonden in die boerderij. Ze is er slecht aan toe, we zijn nu in het ziekenhuis en het is niet... We weten niet of ze het gaat redden. Ze had een grote wond... Op haar zij. Verloor veel bloed. Maar ze leeft nog. Ze leeft nog, Lies." Ratelt hij dan.

Even is het stil aan de andere kant van de lijn. Dan hoort Bram Liselotte diep ademhalen. "Fen... Fenna leeft nog?" Vraagt ze dan aarzelend. "Ja... Ja, Lies, echt waar." Antwoordt Bram. Weer haalt Liselotte diep adem. "Ik kom eraan... Ik kom naar het ziekenhuis, naar jullie toe. Ben jij oké? En Evert?" Terwijl ze praat pakt ze haar jas, en de autosleutels. Bram hoort het, en hij voelt iets van opluchting in zijn gespannen lijf. "Ik-ik... Ik ben bang om haar opnieuw te verliezen," beantwoordt hij Liselottes vraag, "Evert... ik weet het niet, hij is bij haar, hij is opgelucht dat we haar hebben – ik ook trouwens. Maar hij zal ook bang zijn." Hij zucht. "Kom alsjeblieft snel, Lies..." Hij heeft haar nu nodig. Ze loopt het bureau uit op het moment dat hij dat zegt. "Ik kom eraan, hou vol, jullie allemaal."

Een Nieuw BeginWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu