Hoofdstuk 30

379 20 7
                                    

Ze kijkt om zich heen, ze herkent de omgeving niet. Ze is net meegesleept uit de boerderij waar ze is vastgehouden en in de kofferbak van een auto gegooid. Daarna heeft de auto waar ze in lag rondgereden, ze schat zo'n twintig minuten, maar ze is er niet zeker van. Ze weet ook niet waarheen, de eerste bochten heeft ze geteld, maar daarna kon ze het niet meer onthouden. Toen de auto tot stilstand kwam, zo'n twee minuten geleden, werd de kofferbak geopend en werd ze er hardhandig weer uitgetrokken. Daarna werd ze op de grond gegooid, en werd haar bevolen om op te staan. Het had moeite gekost, haar linkerbeen is nog steeds moeilijk te belasten, er is iets heel erg kapot gegaan, daar is ze inmiddels zeker van. Lang had ze geen tijd om daarbij stil te staan, ze werd bij haar armen vastgegrepen, meegesleept naar een open plek in het bos, en daar weer losgelaten. Nu probeert ze te beredeneren waar ze terecht is gekomen, maar ze weet echt niet waar ze is. Een bos, zover is duidelijk, maar er zijn verder geen herkenningspunten.

Lang heeft ze niet om na te denken. Ze krijgt een schep in haar handen geduwd. Verrast kijkt ze hem aan. Zijn heldergroene ogen bestuderen haar ongeduldig. "Nou? Waar wacht je op? Graven." Beveelt hij. Ze slikt. "Waar?" Vraagt ze, haar stem een stuk kleiner dan ze had gewild. Hij haalt geïrriteerd zijn schouders op. "Maakt het uit waar? Zo lang je maar een mooi gat graaft. En een beetje tempo graag, ik heb nog meer te doen." Ze kijkt naar de schep in haar handen, en dan naar de grond.

Ze duwt de schep in de grond, maar krijgt het blad niet verder dan een paar centimeter in de donkere aarde. Ze duwt zo hard als ze kan, maar het lukt echt niet. Haar spieren zijn de afgelopen maanden verslapt, omdat ze zo weinig heeft gedaan. Het grootste gedeelte van haar tijd brengt ze door in dat kamertje, weggestopt in het donker. En nu heeft ze zo weinig kracht in haar armen dat ze niet eens normaal kan graven. Ze zucht. Het helpt ook niet dat het al nachtenlang vriest, en dat de grond zo hard is dat het iedereen moeite had gekost om erdoorheen te komen.

De wind giert door de bomen, als ze omhoog kijkt ziet ze de kale takken tegen elkaar zwiepen. Even schiet er angst door haar heen dat een van die takken af kan breken en haar kan verpletteren, maar dat is niet waar ze het meest bang voor is op dit moment. Ze is het meest bang voor de persoon die achter haar staat, en haar met zijn armen over elkaar heen gevouwen observeert. Ze staat hier liever te graven op die open plek, met het risico dat er takken op haar neerstorten, dan dat ze weigert en moet ervaren hoe boos hij daarvan zou worden.

Ze graaft met alles wat ze in zich heeft, en langzaam maar zeker ontstaat er een gat in de grond. Ondanks haar harde werk heeft ze het koud. De wind die hoog in de bomen waait, waait ook hier over de open plek. Ze heeft geen jas, niks wat haar kan beschermen tegen de kou. Het enige wat ze aanheeft is een spijkerbroek, en een shirtje – met korte mouwen. Ze rilt, en haar armen en handen worden zo koud dat ze bang is om de grip op de schep te verliezen. Ze kan niet loslaten, dat mag niet. Ze mag niet loslaten. Het is haar taak om te graven.

De lucht boven haar wordt steeds donkerder. Samen met de ijzige stilte die er hangt, geeft het de open plek een angstaanjagende sfeer. Ze kan de rillingen die van kou over haar rug lopen niet onderscheiden van de rillingen die er van angst lopen. Heel even stopt ze, om haar verzuurde armen wat rust te gunnen. "Hé!" Zijn stem doorbreekt de stilte. Haar armen hebben echt geen kracht meer, en het helpt ook niet dat ze haar linkerbeen niet kan gebruiken en daardoor al haar gewicht met haar rechterbeen moet dragen, maar toch begint ze weer. Op het moment dat ze het gevoel krijgt dat ze echt niet meer kan, voelt ze iets kouds op haar rechterhand. Als ze kijkt, ziet ze een sneeuwvlokje. Verbaasd kijkt ze omhoog, naar de donkere lucht. Ze ziet meer witte vlokken dwarrelen. Hoewel het koud aanvoelt op haar huid, geeft het haar energie. Sneeuw was altijd goed, veel van de mooiste herinneringen uit haar kindertijd komen uit de sneeuw en ze kan zich ook nog een middag herinneren, een paar jaar geleden, dat ze met Evert en zijn dochters een sneeuwballengevecht heeft gehad. Ze glimlacht, heel zwakjes. Evert... Ze moet volhouden nu, dat is de enige manier waarop ze een kans heeft om hem ooit nog terug te zien.

--------------

Omdat jullie er toch een keer achter moeten komen wat er met Fenna is gebeurd hè? ;)

Een Nieuw BeginWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu