hoofdstuk 2

494 26 3
                                    

Hij hoort ergens een kind huilen. Gesprekken van het bureau waar ze net links van staan. De muren zijn beschilderd met felle kleuren, zeewezens en palmbomen, kinderen op het strand. Kindse afbeeldingen voor een kinderafdeling. Het treft hem als een klap in de maag. Matthyas is een kind. Een baby. Dertien jaar oud.

"Oh God," fluistert hij opnieuw, negeert het advies van Jamie en raakt al in paniek.

Ze geeft hem een blik zodra hij weer naar haar kijkt, hoewel haar ogen zacht blijven. "Niet. Oké? Ik weet zeker - ik weet zeker dat het goed komt dus neem even een adempauze en ga met de receptioniste praten zoals iedereen die hier moet komen. Je bent nu geen verpleegkundige, onthoud dat. Je bent een vader. Bel je man," vertelt ze hem opnieuw, en hij knikt kort voordat Lieke langzaam bij hem wegloopt en terugkeert naar de lift, om beneden zijn dienst af te melden en zelf verder te gaan.

Robbie haalt bevend adem, brengt zijn hand naar zijn borst, knokkels zwaar tegen zijn borstbeen. Alle kansen op een diepe ademhaling worden onderbroken door alleen al de gedachte aan een van zijn kinderen die valt en bewusteloos en alleen in een ambulance rijdt.

"Verdomme," mompelt hij onder zijn adem, zijn borstkas weer strakker worden tot het punt waarop hij misschien iets moet buigen om genoeg zuurstof binnen te krijgen als dit zo doorgaat.

Dan is er een hand op zijn rug, en hij kijkt op om het meisje van achter de receptie naast hem te zien staan, fris

en jong, haar haar achter haar oren gestoken. "Meneer? Bent u hier voor testresultaten of —"

Geen verpleegkundige op dit moment, herinnert Robbie zich.

Hij schudt zijn hoofd.

"Nee. Nee, mijn-mijn zoon. Euh, Matthyas. Matthyas van Heest," zegt hij, terwijl hij haar toestaat hem naar de balie te begeleiden zodat ze erachter kan gaan staan en de naam in de computer kan typen. "Hij is hier gebracht - ik weet niet hoe lang geleden. Niet lang. Denk ik —"

"Ik heb hier een Matthyas van Heest staan, maar hij is nog niet daadwerkelijk naar de afdeling gebracht. Het lijkt erop dat hij onderweg is maar vooruit is geroepen," begint ze te zeggen, en dan gaan de deuren van de patiëntenlift open en voelt Rob zijn hart beginnen te bonzen bij het zicht dat hem begroet.

Hij zet een paar wankelende stappen weg van de balie, ogen wijd van paniek wanneer hij de jongen op de brancard in zich opneemt; blond haar naar achteren gekamd van zijn gezicht op een manier die zijn knopneus en ronde wangen benadrukt en hem er nog jonger uit laat zien, nekbrace stevig vastgemaakt en zuurstofmasker dat de onderste helft van zijn gezicht bedekt. Zijn ogen zijn gesloten en zijn huid bleek, en hij kan zien hoe snel de ademhaling van de jongen gaat door de nevel die af en toe opkomt.

Traanstrepen kleuren zijn wangen, gesmoorde snikken verstomd door plastic - zoveel plastic, zijn armen en benen vastgezet op het dunne matras, de buis van het infuus ingebracht in de achterkant van zijn linkerhand verbonden met een plastic zak met troebel vocht die een van de andere verpleegkundigen die Rob niet herkent, omhooghoudt.

"Matt," fluistert hij, terwijl hij de artsen het bed voorbij ziet rollen voordat zijn lichaam bij zijn verwarde geest aansluit en hij erachteraan loopt, verrast dat hij op dit punt zelfs rechtop staat. "Meneer, ik moet u vragen-" er ligt een hand op zijn borst terwijl de brancard door een IC kinderkamer aan het einde van de kleurrijke gang wordt gereden, en hij heft zijn eigen handen op om het terloops weg te duwen voordat hij fronsend naar de man kijkt waaraan het vastzit.

"Nee, nee, dat is mijn — dat is mijn kind. Dat is mijn zoon, ik moet —" hij stottert over de woorden, een piepende ademhaling inzuigend die de verpleegkundige fronst doet kijken.

"Werk je hier? Beneden?" Vraagt hij, en Rob knikt, zijn hoofd naar de deur van de kamer waar zijn kind is, en stapt op de een of andere manier achteruit zodat hij tegen de loodrechtstaande muur leunt.

op eigen benenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu