Hoofdstuk 55

3.8K 148 11
                                        

POV Fay

Een hobbel schud mij wakker. Ik kijk verschrikt om mij heen en realiseer dan dat ik op weg naar Nederland ben. Een knagend gevoel rommelt ergens in mijn maag. Mijn keel is droog en ik heb water nodig. Ik probeer met mijn voeten mij naar achteren te duwen. Als ik dichtbij het schot kom waar Sem en zijn broer achter zitten haal ik uit met mijn voet en trap ik zo hard mogelijk.

"Houd je stil," roept Sem vanuit de voorkant van het busje. "We zijn bijna in Nederland. Als je nog een keer schopt, dan schop ik jou zomenteen zo hard dat je niet meer kan lopen."

Ik trap niet meer, maar roep nog wel iets door het tape heen.

Ik ben nadat ik wakker ben geworden wel weer iets gewend aan het donker en kijk om mij heen. Er staan een paar bakstenen in de bus. Misschien kan ik die gebruiken om het touw om mijn polsen er af te snijden.

Ik ben het gevoel van tijd kwijt, maar na een eeuwigheid lijkt het alsof het busje snelheid verminderd. Ik wil uit het busje springen, de lucht weer inademen en eten tot ik geen boe of ba meer kan zeggen. Een tijdje later komt hij eindelijk stil te staan. Hoopvol kijk ik naar de achterklep, hopend dat hij open gaat. Maar hij gaat niet open. Het blijft stil. Ik spits mijn oren, maar hoor ook niets.

Dan, heel snel gaat de deur open. Sem stapt naar binnen en hij sluit de deur direct weer. "Rijden," Roept Sem naar voren, waarschijnlijk naar zijn broer. Het busje begint weer te rijden. "We worden achtervolgd door de politie, we hebben te hard gereden. Ik ben hier om je in de gaten te houden. Als je ook maar iets zegt als ze de bus gaan onderzoeken, dan gaat je mooie hoofdje eraan, ook al betekend dit dat wij voor altijd de gevangenis in gaan. We zijn net even uit het zicht verloren om te wisselen." Ik kijk naar beneden, in zijn hand zit een glimmend pistool. Ik ril en krimp in een. Ik probeer zo ver mogelijk van hem af te zitten. Als ze dat pistool vinden gaat Sem zeker de gevangenis in. Door de kracht van de auto die op mij drukt merk ik dat we weer aan het versnellen zijn. Sem pakt een paar bakstenen en stapelt die op, dat wanneer ik buk er ik er achter kan schuilen. Dit keer spits ik mijn oren om de sirene te horen. En ja, daar klinkt het zachte geluid van een sirene. De auto verminderd opnieuw vaart en stopt uiteindelijk toch. Ik heb ze wel door. Ze deden net alsof ze brave mensen waren door nu te stoppen, maar uiteindelijk hebben ze net al gestopt om te wisselen. Om mij te verbergen. Want als ze mij vinden, is hun spel klaar. Sem kruipt naast mij en samen zitten we verborgen achter de grote grove stenen.

"Goedendag," hoor ik de politieagent zeggen. Ik hoor aan zijn stem dat we in België zijn.

"Hallo, kan ik u helpen?" zegt de broer van Sem. Wat een walgelijke schijnheilige jongens zijn het toch.

"Weet u dat u veel te hard heeft gereden."

"Het was mij niet opgevallen,"

"U reed maar liefst 13 kilometer per uur te hard."

"Het spijt mij meneer,"

Het is even stil.

"Wat zit er in de achterbak van uw bus," vraagt de man.

"Bakstenen, ik ga mijn huis verbouwen."

De politieman blijft stil en ik hoor zijn voetstappen om het busje gaan. Sem haalt de trekker van zijn pistool over, klaar om aan te vallen. Het liefste zou ik net niet laag genoeg bukken, dat de politieman mij zou zien. Sem heeft daar al aan gedacht en drukt het pistool hard in mijn zij. Bij het voelen van het metaal op mijn huid krijg ik kippenvel.

De voetstappen van de politieman komen steeds dichterbij. Ik houd mijn adem in. Mijn hart klopt in mijn keel. Als die man mij vind betekend dat misschien wel mijn bevrijding, maar Sem heeft een pistool. Hij zal hem overhoop schieten en daarna doorrijden. Misschien zal hij mij dan wel pijn doen. Een traan loopt geruisloos over mijn wang. Ik knijp mijn ogen dicht als ik hoor dat de voetstappen dichterbij komen.

Uit nieuwsgierigheid open ik toch mijn ogen weer.

Een lichtstraal komt de achterbak binnen, wat betekend dat de klep is open gedaan. Ik houd mijn adem in, ik heb echt geen zin in een bloedbad. Een zaklamp gaat de auto rond.

Stilte. De zaklamp blijft boven ons hoofd hangen. Angstzweet druppelt van mijn voorhoofd.

"Kunt u het vinden?" vraagt de broer van Sem

"Ja, er is niets geks te zien, u krijgt wel een boete voor te hard rijden."

De deur klapt dicht en de voetstappen verdwijnen weer. Als de man weg is blaas ik mijn adem uit. Sem duwt de rij met stenen om en eentje beland net niet op mijn voet.

"Pas op, wil je." fluister ik boos.

"Nee." Antwoord hij als hij nog een rij met stenen omgooit. Een hard geluid vult de ruimte opnieuw.

"Alex," roept Sem naar voren als hij op het schot klopt. "Stop bij de volgende afslag," Hij stopt even en kijkt mij recht in mijn ogen aan. Op zijn gezicht staat een sluwe grijns. "Ik heb geen zin om bij deze trut te zitten." Ik grom boos naar hem en wil het liefst een baksteen naar zijn scheve grijns gooien. Het enige is dat mijn polsen zitten vastgebonden met touw.

Na een tijdje gewacht te hebben rijd de auto een kiezelpad op. "We zijn er," hoor ik Sem mompelen. Het grind knispert onder de banden. Ik krijg de zenuwen van het geluid. Ik krijg een misselijk gevoel in mijn maag en ik heb een slecht voorgevoel over wat er gaat gebeuren.

-BAM-

Opeens vlieg ik naar voren. De auto is abrupt gestopt. Ik krabbel omhoog en spits mijn oren om te horen wat er aan de hand is.

"Kutzooi, verdomme Alex, kan je nou niet eens rijden?!" Schreeuwt Sem boos naar zijn broer. "Je rijd net een uurtje en je knalt weer tegen een boom aan." Alex zoekt zijn woorden weer bij elkaar en verdedigd zichzelf: "Ik werd afgeleid, er bewoog daar wat." Het is even stil. "Ik zie niets, het zal wel een eekhoorn of een konijn geweest zijn." Zegt Sem, zijn stem nog steeds trillend van woedend. De deur van de auto gaat open en dicht. "Ik haal Fay uit de auto en jij kijkt even hoe erg de schade is." Moppert Sem. De achterklep gaat weer open en ik kijk recht in de bruine ogen van Sem. "Komen, tegenwerken betekend een versierde arm," zegt hij terwijl hij de achterbak in stapt. Hij tilt mij omhoog, waardoor we nu bijna tegen elkaar aanstaan. Zijn neus raakt de mijne bijna aan. Ik kijk naar boven en in zijn chocolade bruine ogen. "Als je ontsnapt krijg je problemen met mij, Alex en Timo. En Timo is iemand die je niet boos wil zien." Zegt hij dreigend. Ik ril en mijn hart klopt in mijn keel. Hij laat mijn top, waaraan hij mij optilde los en ik zet een stap achteruit. Hij pakt mij bij mijn arm en sleurt mij de auto uit.

"De auto laten we hier maar even staan, die repareer ik vanavond wel," mompelt Alex als hij de motorkap dichtgooit. "Er zit een flinke deuk in en hij wilt nu niet starten." zegt hij, Sem zijn blik ontwijkend. Sem geeft mij een duw waardoor ik naar voren stap en begin te lopen. Ik kijk rond en zie dat we door een dichtbegroeid bos lopen op een paadje waar een auto net overheen kan rijden. Na tien minuten lopen doen mijn polsen pijn van het proberen om het touw los te wrikken. Niets helpt. Ik loop langzaam door en neem de omgeving goed in mij op. Misschien kan ik dan de weg weer terug vinden als ik ontsnap. En dan weer een normaal leven gaan leiden. Iets wat waarschijnlijk voor altijd een droom zal blijven.

De OntmoetingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu