Hoofdstuk 60

3.7K 129 24
                                    

POV FAY

Ik staar naar mijn witte knokkels. Geconcentreerd focus ik mij op de kleine sneetjes en wondjes die er op mijn slanke vingers zitten. Geïrriteerd probeer ik alle wondjes open te krabben. Ik heb geen geduld om hier te zijn. Ik schrik op uit mijn gedachten als er een piepend wagentje aan komt rijden. Een zuster kijkt recht in mijn grijze kijkers. Haar gezicht staat vriendelijk, maar ik kijk haar argwanend aan. Ik blijf haar strak aankijken terwijl ze het bord met dampend eten op de tafel naast mij zet en zachtjes wat dingen mompelt. Ik luister niet naar haar woorden. Haar woorden lijken als een waas langs mij heen te gaan en ik bekijk haar als ze haar hand beweegt. Geschokt vlieg ik naar achteren in mijn bed. Ik wil geen contact. "Ga weg." sis ik boos naar haar. Verbaasd kijkt ze mij weer aan. Haar groene felle ogen verblinden mij bijna. Haar lippen zijn nog steeds in een vriendelijke glimlach geperst. Ze laat haar hand niet zakken, maar raakt met haar ijskoude hand mijn voorhoofd aan. Ze kijkt mij medelevend aan.

"Je hebt koorts." Zegt ze. Haar glimlach en de kuiltjes op haar gezicht verdwijnen en er verschijnt een medelevende blik op haar gezicht.

De eerste keer dat ik haar woorden opvang. Ik focus op haar hand die ze weer van mijn hoofd laat glijden. Ze laat haar hand weer naast haar zakken en steekt haar hand in een zak van haar stralend witte ziekenhuisjas. Een wit pilletje komt tevoorschijn. Het zweet breekt mij uit. Geen wit pilletje. Voer mij geen drugs. Mijn ogen worden groot en volg elke beweging die ze maakt. Ze duwt een groot glas water in mijn handen en drukt het pilletje in mijn andere hand. "Het is een paracetamol. Als je het op hebt voel je je een stuk beter." Zegt ze vriendelijk. Ik wacht een tijdje, de witte pil al smeltend in mijn hand van het klamme angstzweet. Ik staar er naar als een dom kind dat niet weet hoe je pillen moet slikken en hoop dat de zuster weggaat. Maar ze gaat niet weg. Niet tot ik het op heb. Ik stop het pilletje tussen mijn tanden. Er ontstaat een vieze bittere smaak op de plek waar de pil tussen mijn tanden zit, dus ik breng het glas met zachtjes klappertandende tanden naar mijn mond. Ik neem een grote slok, maar zorg er voor dat de pil in de kies blijft hangen. Ik zet het glas weer op tafel en pers mijn gezicht in een neppe glimlach. De zuster glimlacht en geeft mij zachtjes een aai over mijn arm en draait zich daarna om. Haar strakke bruine staart zwiept vrolijk achter haar aan. Zodra ze uit het zicht is verdwenen spuug ik de pil uit en gooi ik het ergens onder mijn bed. Ik pak het glas water en spoel de vieze smaak uit mijn mond.

Terwijl ik het glas water drink komt er iemand binnen gelopen. "Hallo Fay," De mannelijke stem zorgt er voor dat ik zo schrik dat ik mij verslik in een grote slok water. Proestend zet ik het glas water op tafel. Het figuur komt aangesneld en klopt mij vriendelijk op mijn rug. Zijn aanraking doet mijn buik kriebelen. Als ik door heb wie het is worden mijn ogen groot en begint mijn hele lichaam te trillen. Als het hoesten is gestopt blijf ik naar beneden kijken. Zijn blik ontwijkend. "Ga weg." fluister ik. Opeens krijg ik een brok in mijn keel en wordt mijn zicht troebel. Zijn aanwezigheid heeft een emotionele invloed. "Ik zeg het nog 1 keer," Zeg ik rustig. De tranen komen naar boven en ook woede borrelt zich op. Mijn lichaam verlangt naar het persoon die boven mij hangt, maar verafschuwd het ook. Hij moet weg, voordat ik uitbarst. "Fay, alsjeblieft. Laat het mij uitleggen. Ik heb niets geda-." Ik onderbreek zijn gebroken stem. Een traan drupt langs mijn wang naar beneden. "Timo, ik tel tot 10. Als je dan niet weg bent, ga ik schreeuwen. Kom niet terug. Ik hoef je nooit meer te zien." De woorden komen amper mijn mond uit voordat ik doorheb wat ik heb gezegd. Ik wil hem omarmen, maar weet dat als ik dat doe, hem het verkeerde beeld zal geven. Het zal mij alleen maar meer pijn doen om afscheid van hem te nemen.

"10,"

"Fay, alsjeblie'-"

"9,"

Zijn hand glijd van mijn rug.

"8,"

Zijn ademhaling versneld. Hij raakt in paniek. Netzoals ik. Daarom moet hij weg.

"7,"

Ik beweeg langzaam omhoog. Nog steeds zijn blik ontwijkend".

"6,"

De getallen rollen over mijn tong. Ik heb geen idee wat ik aan het doen ben.

"5,"

Timo begint in paniek dingen de mompelen. "Fay, alsjeblieft. Geloof mij nou!"

"4,"

Timo mompelt mijn naam een paar keer. Ik kijk nu omhoog. Recht in zijn ogen. Een bom van vlinders ontploft en ik tel even niet. Zijn ogen staan vol tranen, maar mijn zicht wordt vervaagd door mijn eigen tranen. Wat heb ik verlangt naar het moment dat ik zijn gezicht weer kon zien. Ik wil het aanraken en ik wil dat zijn lippen de mijne raken. Ik schrik zo van mijn eigen gedachten dat ik snel mijn hoofd afwend en snel verder tel.

"3. 2,"

"Fay, Sem heeft mij tegen je opgezet. Het was één grote leugen. Ik heb niets ge-gedaan." stottert hij. Als ik hem weer aankijk zie ik dat zijn tranen over zijn wangen rollen. Een van zijn sterke armen hangt om een paal met een bloedzak heen en zijn andere steunt op mijn bed. Hij verplaatst zijn hand over die van mij. Een fijne tinteling gaat door mijn hand heen. Dit keer ben ik minder bang door zijn aanraking. Hij moet weg voordat ik hem om zijn hals vlieg en hem ga zoenen en vertellen hoe ik hem gemist heb. Hij moet weg. Nu.

"1," Mijn manier van spreken lijkt bijna dreigend. Trillend, dat wel, maar toch dreigend.

Elke traan die bij hem naar beneden rolt geeft een steek in mijn hart. Ik kan het niet aan om hem hier dichtbij mij te hebben en dat ik hem nooit meer kan vertrouwen. Maar het zal mij nog meer pijn doen als ik hem laat gaan. Ik kan hem niet laten gaan. Het zal mij teveel pijn doen.

"Dag Fay," zegt hij zachtjes terwijl hij zijn waterige blauwe ogen neer slaat.

Verslagen draait hij zich om. Zijn handen houden zich stevig vast aan de paal en langzaam strompelt hij de kamer uit. Mijn ogen sla ik neer en staar naar het witte dekbed vol met kreukels. De tranen lopen geruisloos over mijn wangen. Mijn schouders schokken en ik laat mij in mijn kussen vallen, waarin ik mijn luide snikken laat smoren.

Een warme grote hand plaatst zich op mijn rug. "Heeft iemand je pijn gedaan?" Ik stop met huilen. "Papa." Roep ik. Voordat ik in zijn armen val vang ik zijn bezorgde bruine ogen op. Naast hem staat mijn moeder. Ook haar omhels ik stevig. "We dachten dat je hem ook wel zou willen zien."

Even verslik ik mij en verwacht dat Timo er staat. Alleen is Timo er niet, maar Bas. Gelijk denk ik aan Valerie die dezelfde ziekte had als hem en dat ze er aan is overleden. Tranen springen in mijn ogen en snel laat ik mijn moeder los om mijn broertje te omhelzen. Ook bij hem lopen de tranen over zijn wangen. "I-ik wist ni-niet eens dat-t je w-weg was." Stottert hij door zijn tranen door. "Het geeft niet Bas. Jij was ziek." Ik glimlach naar hem en kijk naar zijn verdrietige ogen. "Ik heb je gemist."

*




De OntmoetingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu