Delen van de reis hiernaartoe achtervolgden me nog altijd. De dingen die ik gezien had, die hij tegen me gezegd had... Ik vroeg me af of ik ooit met mezelf zou kunnen leven, of ik ooit minder zou walgen voor de beslissingen die ik had genomen. Er was iets in me veranderd in die drie dagen en ik wist niet of ik ooit nog de persoon zou worden die ik ooit geweest was.
Alle ellende die ik had meegemaakt, de vreselijke dingen die ik gezien had... Het stelde niets voor vergeleken met dit. Ik had afgrijselijke dingen gehoord over de demonen, over hun steden en wat ze mensen aandeden. Maar dit? Dit kon niet echt zijn, kon niet de werkelijkheid zijn geworden.
We waren op het punt gekomen waar de wildernis overging in de "bewoonde wereld", jaren geleden althans. Er was een uitgestorven leegte, hopen met puin, verlaten auto's op een verwoeste snelweg en kilometers verderop waren gigantische gebouwen te zien die reikten tot aan de hemel. Wolkenkrabbers uit de oude wereld.
Maar de leegte, de stilte en doodsheid die overal heerste, was niet datgene wat me angst aanjoeg. Het waren de borden van stukken schroot, hout en wat ook maar gebruikt kon worden. Het stond vol gekladderd met waarschuwingen en teksten die mijn nekhaar overeind lieten komen. En dan waren er nog de gezichten...
Misschien wel honderden rottende gezichten staarden me aan met hun holle oogkassen. Er waren ook afgehakte handen die allemaal één richting op wezen, de kant van de stad op.
"Ga terug of sterf"
"De dood is overal!"
"Moge God u bijstaan"
Ik las de ene na de andere tekst, niet in staat mijn blik los te rukken van het tafereel voor ons.
'We moeten verder', Rafe probeerde me mee te trekken, weg van de verschrikking die ik aanschouwde. Ik schudde mijn hoofd, maakte me los en zette een stap achteruit. 'Je kunt me niet meenemen naar die stad.' Ik gebaarde om me heen, 'of heb je dit alles soms niet gezien?'
Ik begon spontaan te lachen. Een lach zonder vreugde, zonder humor. De wanhoop, de angst, de machteloosheid, ik trok dit niet...
'Ik ga dood.' Mijn lach veranderde in een verstikte giechel terwijl tranen over mijn wangen begonnen te stromen. 'Ik ga dood', herhaalde ik weer, een stuk zachter nu, alsof de realiteit nu langzaam tot me door begon te dringen. Wankelend bleef ik achteruit strompelen, tot ik struikelde over een lijk en achterover viel.
Dat was het punt dat ik mentaal instortte.
De grond raakte ik niet, hij had me al in zijn armen genomen voordat ik me kon bezeren.
Hij hield me stevig vast, suste me terwijl ik bleef huilen. Ik huilde om mijn familie, om het leven dat ik nooit meer terug zou krijgen, huilde om wat er geworden was van de wereld en om mezelf. Omdat ik niet wist hoe ik dit alles moest doorstaan, of ik überhaupt nog wilde leven als dit mijn leven was geworden. 'Hoe kunnen jullie dit doen...' snikte ik terwijl mijn benen het begaven. Langzaam kwam hij naast me op de grond zitten en veegde de tranen van mijn wangen. 'Hoe kunnen jullie!' Ik wilde dat hij me aankeek, wilde dat hij de pijn kon zien en voelen die ik nu voelde. Maar hij keek weg.
Het voelde alsof we daar een eeuwigheid bleven zitten, onder die schaduwen van de bomen, met niets anders dan dood en verderf om ons heen. De geur was niet te harden en maakte me zo misselijk dat ik meerdere malen over mijn nek ging. Maar hoe erg hij ook bleef aandringen om verder te gaan, ik weigerde op te staan.
'Vermoord me maar', fluisterde ik tegen hem, 'doe het! Vermoord me, slacht me af!' Ik gaf hem een duw, daagde hem uit, schreeuwde naar hem en schold hem uit voor de meest afschuwelijke dingen. Hij greep mijn handen vast, zijn ogen gevuld met woede. 'Ik weet dat je dit niet meent!' snauwde hij, 'dus stop met dit hysterische gedrag!'
'Hysterisch?' herhaalde ik spottend, 'wat had je dan verwacht? Dat ik alles oké zou vinden, dat dit me niets zou doen? In wat voor wereld kom ik terecht als ik met je meega Rafe?' Ik besefte dat ik eigenlijk amper iets wist, dat ik al die tijd in een zeepbel had geleefd zonder door te hebben wat daarbuiten gebeurde. Ik zou willen dat ik het gewoon los kon laten, dat ik niets meer hoefde te voelen, dat het me allemaal niets meer deed.
Hij kneep in mijn hand en ik zuchtte.
Wie hield ik eigenlijk voor de gek? Ik kon zeggen wat ik wilde, huilen en schreeuwen, maar het zou niets veranderen aan deze ellendige situatie. De demonen zouden nooit weggaan en de mensen nooit veilig zijn. En ik kon hem nog zo erg verachten, hem haten ging me niet lukken. Omdat ik hem niet kon zien als één van hun, omdat hij in mijn ogen nooit een monster zou zijn.
Ik staarde naar hem en hij naar mij. Ik wist dat hij iets wilde zeggen, maar hij leek te twijfelen. 'De dingen die je naar me geschreeuwd hebt... Je weet toch dat je dat niet kunt doen, je weet toch wat ik ben Amoris.' Met ieder woord probeerde hij verder tot me door te dringen. 'Ik zou je met gemak kunnen doden.' Het ene moment stond hij voor me, het volgende moment was hij verdwenen. Een seconde later stond hij achter me en had zijn handen om mijn nek, 'ik zou je nek kunnen breken zonder dat je het door zou hebben...' Ik slikte en voelde hoe mijn hart hamerde als een bezetene in mijn borstkas, hoe mijn ademhaling versnelde en het zweet me uitbrak. Hij streelde met een vinger over de huid van mijn hals, drukte zijn lippen tegen mijn keel en kuste me daar. 'Ik zou je hier en nu kunnen vermoorden.' Doodstil was ik, als versteend stond ik daar, angst en adrenaline pompend door mijn aderen. Alles in me schreeuwde om te vluchten, om te maken dat ik wegkwam. Als een oeroud instinct dat in me tot leven was gekomen.
'Waarom doe je het niet?' bracht ik uit. En ik wist hoe ik klonk, als een angstige prooi die in een hoek was gedreven. Want dat was wat ik was: zijn prooi. 'Dat weet ik ook niet', zei hij zacht.
En ik wist dat hij loog, wist dat er een reden moest zijn voor wat hij deed en wat hij gedaan had toen ik nog een klein meisje was. 'Waarom laat je me niet achter als je het allemaal toch niet weet?' Ik wist dat dit gevaarlijk was, dat ik mijn mond eigenlijk zou moeten houden. Maar ik wilde de waarheid weten. Ik voelde hoe dichtbij hij was, voelde zijn lichaam tegen het mijne gedrukt. Ik kon geen kant op... Zijn greep verstrakte en hij trok me nog dichter tegen zich aan, ik kon zijn adem voelen toen hij tegen me sprak.
'Omdat ik je wil.'
Uiteindelijk was ik zonder nog iets te zeggen met hem meegegaan. Na wat hij bekend had, wist ik niet meer hoe ik me moest gedragen. Die reis naar de stad had dingen met me gedaan. Een doodsheid was bij me naar binnen gekropen en ik vroeg me af of het me ooit nog zou verlaten. Ik had niet gegild toen ik nog meer afschuwelijke dingen zag, was niet gevlucht toen demonen ons als schaduwen achtervolgden in de tunnels. Ik had slechts voor me uit gestaard terwijl hij me steeds dieper meevoerde in de Hel die deze wereld nu was.
JE LEEST
When Angels Fall (16+) HERSCHREVEN
Science FictionHij drukte zijn lichaam tegen het mijne, zette me klem tegen de muur. Zijn handen op mijn heupen, zijn hete adem voelbaar in mijn nek. 'Ik zal me niet kunnen inhouden mijn liefste...' 'Dat wil ik ook niet', kreunde ik toen hij zijn lippen op mijn h...