Putting on a mask

1K 59 12
                                    


Ik keek naar hem

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.

Ik keek naar hem.
Hoe hij daar zat, op zijn knieën.

Hij staarde voor zich uit, zijn gezicht lijkbleek, doods. Had hij me niet horen aankomen?
Had hij me niet gezien? 'Ze is dood...' murmelde hij meer tegen zichzelf dan tegen mij. Ik durfde niet dichterbij te komen, durfde niet eens te kijken naar het meisje dat voor hem lag. Slap. Levenloos. Haar bloed dat zich verspreidde op de vloer, als een olievlek in water.

Ik had toch gekeken...

'Ik wilde het niet, echt niet', hij keek me aan, smekend om vergiffenis, om begrip. Als een kind dat iets stout had gedaan en het opbiechtte aan zijn moeder, smekend om zijn straf te omzeilen. Hij leek bijna bang, misschien voor mijn oordeel, misschien om een andere reden. 'Ik...ik...' Hij keek naar zijn handen. Handen die rood gekleurd waren door bloed, mensenbloed. Vegen op zijn armen, plakkend aan zijn huid. Spatten op zijn kleding. Ik zei niets tegen hem.

Met verstrakte kaak liep ik naar de badkamer. Witte handdoekjes lagen netjes opgevouwen en opgestapeld. Ik greep me vast aan de glanzende wasbak, ademde in en draaide de kraan open. Ademde uit en keek in de spiegel, keek naar mezelf. Mijn gezicht was lijkbleek, wit weggetrokken, bijna net zo wit als de muren om me heen.

Dat monster in de kamer, die demon, dat was de man waar ik diep vanbinnen zielsveel van hield. Daar draaide het om, daar moest ik aan vasthouden, het feit dat er in hem iets was dat misschien nog te redden viel. Datgene dat hem had aangespoord om me te redden, om een onschuldig kind te sparen.

Het was zo moeilijk, vooral na alles, na al die dingen die hij gedaan had en die hij wilde doen. Maar juist daarom moest ik dit doorzetten, dat mocht ik niet vergeten. Ik deed het niet alleen voor hem of voor mezelf, ik deed het voor de mensheid, voor de levens die ik hiermee kon redden. Als ik hem tot reden kon brengen, kon laten inzien dat hij geen "verdere stappen" hoefde te ondernemen, zou hij zijn vonnis misschien niet uitspreken.

Toen ik uit de deuropening van de badkamer stapte, had ik mijn gedachten weggestopt, netjes opgeborgen samen met de woede, de haat en het verdriet. Voorzichtig liep ik op hem af, alsof ik een wild dier benaderde dat gewond was. Langzaam knielde ik naast hem neer, 'kijk me aan.'

Zijn blik ontmoette direct de mijne. 'Het komt goed', verzekerde ik hem op een rustige toon. Als een moeder die haar zoontje suste. Hij knikte, opgelucht, dankbaar. Ik vroeg me af wat er door hem heenging, wat de reden was dat hij zo de controle had verloren. Zijn probleem was nu ook het mijne.

Zacht begon ik het bloed van zijn armen te schrobben, stukje bij beetje, tot het weg was en mijn handen zelf ook rood waren. Ik wierp weer een blik op het dode meisje en zuchtte, 'roep je mannen.' Zonder erop in te gaan deed hij wat ik hem opdroeg en liep hij naar de deur. Toen hij hem opendeed kwamen twee van zijn wachters binnen, die zonder wat te zeggen het meisje optilden en wegdroegen.

'Een schoonmaakster komt eraan', meldde één van de twee. Ik knikte naar hem, 'bedankt.'

Hoe was het mogelijk dat ik zo mechanisch kon handelen? Dat ik mijn emoties, mijn tegenstrijdige gevoelens, juist nu zo gemakkelijk kon uitschakelen? Misschien had ik ook een knop - net als de demonen - die om te schakelen viel, om gevoelens aan de kant te schuiven die in de weg stonden. Misschien kwam het door wat deze wereld met me gedaan had.

Ik keek weer naar hem, hij naar mij. Hij leek af te wachten, alsof hij verwachtte dat er iets zou komen. Een woede uitbarsting, een huilbui, haatvol geschreeuw. In tegenstelling tot dat, pakte ik zijn hand. Ik moest dit slim spelen, dit spelletje van leugens en bedrog waar hij een meester in was.

'Laten we weggaan, nu meteen.'

Hij staarde me aan. Eén, twee, drie seconden tikten voorbij. 'Echt?' Hij leek bijna achterdochtig, 'je wilt weg met mij?' Ik hield mijn gezicht angstvallig in de plooi. 'Ja', zei ik.

Iets duisters flikkerde voor zijn ogen, 'als dit een plan is om...' Maar voordat hij zijn zin kon afmaken, ging ik op mijn tenen staan en kuste hem op zijn wang. 'Geloof me alsjeblieft. Ik moet hier gewoon weg, na alles, na wat er gebeurd is. Ik heb je nodig.' Ik fluisterde, smeekte hem zacht, op een bijna beschamende manier. Hij raakte mijn arm aan, streelde me en keek toe hoe kippenvel ontstond op mijn huid. Ik zag aan zijn gezicht dat hij me naar zich toe wilde trekken, zag het verlangen, de hoop. Maar hij deed niets.

'Ik zal dingen voor ons laten inpakken.' Hij verstrengelde zijn vingers met de mijne en ik liet het toe. Liet hem toe. Veel zeiden we niet tegen elkaar terwijl we door de gangen van het paleis liepen, ik zweeg en hij deed hetzelfde, waar ik dankbaar om was. Ik zou niet weten wat ik tegen hem moest zeggen, alles kon mijn plan verraden.

Stilte was sowieso beter dan praten. Stilte leidde niet tot woede, tot ruzie. Tijdens stilzwijgen hoefde je niet te liegen, alles was dan simpeler. Ik kon mijn gedachten nu laten dwalen, kon doen alsof... Doen alsof dit "goed" was, wat ik deed. Iets dat ik mezelf moest blijven voorhouden.

We kwamen in de grote hal, wachters openden de gigantisch zware paleisdeuren. Een glanzende zwarte auto stond al klaar. 'Na u', zei Rafe tegen me toen hij met een elegant gebaar het portier voor me opende. 'Slijmbal', beet ik hem toe in een poging de sfeer wat luchtiger te maken.

Hij grinnikte en liep om de auto heen naar de bestuurderskant, 'ik moet toch iets doen om weer wat pluspunten te verdienen.' Ik trok mijn wenkbrauw op, 'pluspunten hè, nou dat zullen we nog wel eens zien.' Hij stootte me speels aan toen hij eenmaal naast me zat, 'kom op Amoris, als ik jou nou ook punten voor dingen geef. Dan maken we er een spelletje van, een beetje competitie is goed.' Hij knipoogde en ik forceerde mezelf om te lachen. 'En waar krijg ik dan pluspunten voor, sarcastische opmerkingen?' Ik gaf hem een por terug, waardoor hij in de lach schoot.

'Waar wil je eigenlijk naartoe?' vroeg hij me toen hij de motor gestart had. Ik dacht na, overpeinsde, veranderde van gedachte, gooide alles overboord en dacht weer na. 'Ik weet wel een plek', fluisterde ik, 'maar ik weet niet of het mogelijk is.'

Hij legde zijn hand op mijn knie en ik moest de neiging weerstaan om die weg te slaan. Toen hij doorhad wat hij deed, haalde hij hem gelukkig weer weg. 'Niets is onmogelijk, dat zou je toch wel moeten weten onderhand.' Ik slikte, niet zeker wetend of ik hiermee door wilde gaan.

'Ik wil naar mijn oude straat', legde ik zacht uit, 'naar de plek waar mijn ouders vermoord zijn.'

Stilte.

Hij zei niets. Ik zei niets. En dit was zo'n moment, dat het wel ongemakkelijk was. Dat ik het benauwd kreeg en mijn hartslag versnelde als een gek. Hij schraapte zijn keel, ik hield mijn adem in. 'Wil je dat echt?' vroeg hij me.

Ik knikte, 'ja.'



When Angels Fall (16+) HERSCHREVENWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu