Wat drijft iemand om iets goeds te doen, iets onzelfzuchtigs, een vriendelijke daad, een compliment aan een vreemde? Ik wist het niet.
Net zoals ik niet wist waarom Zero met me meewilde, maar hoe erg ik ook tegenstribbelde, wat ik ook zei, hij bleef standvastig en voet bij stuk houden. Dus kon ik niet anders dan hem met me mee laten gaan. Bovendien, wie moest me anders de weg wijzen naar het dorp van Saéya?
Ik had tenslotte beloofd naar haar toe te gaan.
Direct toen we de bunker uit waren geslopen, hadden we onze huid en kleding ingesmeerd met de goorste modder die we konden vinden. We stonken nu naar iets rottends en doods, maar de demonen zouden in ieder geval niet onze geur kunnen oppikken. We slopen over een autokerkhof heen die dwars door het bos liep, verscholen ons tussen de schroothopen en ontweken alle droge bladeren en dorre taken. Het ging tergend langzaam, wat ons beide frustreerde.Wat ook niet meehielp was de drukkende angst die we voelden omdat de demonen zo dichtbij waren. We wisten niet precies wat er in het kamp gebeurd was of hoe het was afgelopen. Hoeveel doden zou Zero aantreffen als hij terugkeerde?
Hoeveel doden had ik op mijn geweten...
Ergens hoopte ik dat ik er nooit achter hoefde te komen, dat ik in deze zalige onwetendheid kon blijven verkeren. Maar zo werkte het niet in de wereld, zoiets kon je niet gewoon negeren in de hoop dat het zou verdwijnen. Was het maar waar.
Zero legde zijn wijsvinger tegen zijn lippen en hurkte voor me neer achter een roestige auto, ik volgde snel zijn voorbeeld en gluurde mee over zijn schouder. Er liep iemand rond, iemand die ons achtervolgde. Heel langzaam kwam hij een beetje omhoog om over de motorkap heen te kunnen kijken, direct kwam hij ook weer omlaag. Zijn ogen stonden wild, zijn borstkast rees en daalde te snel. Ik probeerde zijn blik te vangen, maar hij keek strak voor zich uit. Waarschijnlijk bedacht hij in gedachten een plan om hier heelhuids vandaan te komen zonder opgemerkt te worden. Met gebaren probeerde hij me duidelijk te maken wat hij van plan was, maar al snel gaf hij dat op toen hij merkte dat ik de betekenis erachter niet begreep. 'Als ik zeg rennen, dan ren je als een gek die kant op.' Zijn woorden waren amper te horen, maar voor een demon kon dat genoeg zijn. Hij pakte mijn hand vast, keek me aan en kneep erin. Even hielden we elkaars blik vast, wetend dat dit het einde kon betekenen.
Zijn einde.
Toen sprong hij plotseling los, twee wapens in de aanslag en voor zich uit houdend, zijn blik scannend langs de vele vergane voertuigen.
'Rennen!' riep hij en ik zette mijn benen in beweging. Maar het was niet Zero die de demon aan flarden schoot. Het was Ghost.
Vanuit het niets kwam ze tevoorschijn, rennend en schietend, haar gezicht besmeurd met bloed, haar blik woest en vol vuur. De demon die op Zero afging maakte geen schijn van kans tegen haar verrassingsaanval. 'Die kant op!' ze keek me strak aan terwijl ze de tegenovergestelde kant op wees. Even twijfelde ik over wat ik zou doen.
Maar de felheid die ze uitstraalde was genoeg om dat te doen verdwijnen, dus volgde ik haar. Net als Zero, die nog altijd uit het veld geslagen leek door haar plotselinge verschijning. Ik zag de vragen bij hem branden, maar zij schonk hem net zo'n dodelijke blik, wat hem het zwijgen oplegde.
Het voelde alsof we uren bleven doorgaan, rust gunde ze ons amper. Ik wist dat mijn voeten open waren en onder de blaren zaten, wist dat mijn spieren de volgende dag verschrikkelijk verzuurd zouden zijn en dat ik zodra ik zou stilstaan in elkaar zou zakken van vermoeidheid. Nooit eerder had ik mijn lichaam zo tot het uiterste gedreven, behalve die keer dan dat mijn enkel vast kwam te zitten en ik naar de kapel op de heuvel probeerde te komen. Toch was dit anders.
Mijn longen stonden in brand en iedere teug lucht deed meer pijn dan de vorige. Kleuren in alle soorten en maten dansten voor mijn ogen en ik wist dat ik me op het randje bevond van totale uitputting. Elk moment kon ik bewusteloos neervallen, maar vragen om te stoppen durfde ik niet. Ik klemde mijn kiezen op elkaar en zette door, probeerde dezelfde kracht te vinden die van Ghost af leek te golven. Ze leek onverslaanbaar, zoals ze voor ons uit rende zonder ooit vermoeid te lijken. Gelukkig was ik niet de enige die het zwaar had, Zero jogde naast me en hijgde als een gek. Zijn voorhoofd glinsterde van het zweet en zijn hele gezicht was rood. Ik zag er waarschijnlijk net zo uit en moest bijna lachen om het beeld dat opkwam in mijn hoofd. Maar dit was geen goed moment voor dat soort geintjes en grappen. We waren nog altijd op de vlucht.Langzaam begon het bos uit te dunnen en ik merkte dat Ghost haar pas vertraagde, schichtig keek ze om haar heen, alsof ze bang was dat we elk moment aangevallen konden worden. En dat was natuurlijk ook zo. Door mij.
'Ghost', bracht Zero schor uit, 'we moeten echt stoppen om uit te rusten. Het begint donker te worden.' Daar had hij gelijk in, het schemerde en de zon was al onder gegaan. Het zou niet lang meer duren voordat we gehuld zouden worden in complete duisternis, op het licht van de maan en sterren na dan. Ze knikte, 'hier vlakbij is een plek waar we ons vannacht schuil kunnen houden.' Daarna zweeg ze weer en ook Zero zei niets waardoor we enkel de geluiden van het bos hoorden. In de gemeenschap had ik die geluiden altijd fijn gevonden, het ritselen van de bladeren, de roep van een uil, het stelde me allemaal gerust.
Nu werkte het me juist op mijn zenuwen en schrok ik overal van, dat deed angst met je. Ik maakte mezelf gek met doemscenario's en waanbeelden die zich bleven herhalen in mijn gedachten. 'Ben je oké?' Zero was wat langzamer gaan lopen en ik had automatisch hetzelfde gedaan. Ghost liep verder voor ons en was duidelijk buiten gehoorafstand. 'Jawel denk ik.'
Verder durfde ik niets te zeggen en hij ook niet, aangezien zijn generaal zich had omgedraaid en nu naar ons stond te kijken. 'We zijn er', maakte ze ons duidelijk, wijzend naar wat vage vormen in de verte. We liepen door en ik keek met grote ogen naar een vreemd ogend gevaarte dat hoger was dan de boomtoppen. 'Wat is dat?' vroeg ik, kijkend naar de vreemde vorm van het ding. Het was rond en er hingen kleine bakjes aan waar je zo te zien in kon zitten, het kwam me vaag bekend voor maar ik wist niet meer van wat. 'Het is een kermis attractie', legde Ghost uit toen Zero geen antwoord gaf, 'hier kwamen mensen voor de Apocalyps naartoe tijdens een dagje uit. Je ging in zo'n bakje zitten en vervolgens draaide het rond, het heet een reuzenrad.' Ik bleef ernaar kijken, onder de indruk van het feit dat het ooit draaide en mensen erin gingen zitten. Het woord dat ze ervoor gebruikt had kwam me bekend voor, zacht zei ik het na: 'reuzenrad.'
Daarna passeerden we nog meer attracties, wat Ghost "botsauto's" en "achtbanen" noemde. Toen we bij een huis kwamen, bleef ze stilstaan. 'Dit is onze slaapplek voor vannacht.' Ze begon al naar de plek te lopen waar een bord stond met daarop: ingang. 'Wat voor attractie is dit?' Ik was deze keer niet degene die het vroeg. 'Een spookhuis.'
Onmiddellijk huiverde ik, waarom zouden we in godsnaam in een spookhuis overnachten? Het joeg me meer angst aan dan ik wilde toegeven.
Ook Zero leek bedachtzaam en staarde met grote ogen naar het spookhuis. 'Weet je het zeker?'
'Stel je niet aan, er zitten niet echt spoken daar.'
Dus volgden we haar en begonnen er niet meer over.
JE LEEST
When Angels Fall (16+) HERSCHREVEN
Science FictionHij drukte zijn lichaam tegen het mijne, zette me klem tegen de muur. Zijn handen op mijn heupen, zijn hete adem voelbaar in mijn nek. 'Ik zal me niet kunnen inhouden mijn liefste...' 'Dat wil ik ook niet', kreunde ik toen hij zijn lippen op mijn h...