Het leek alsof iedereen uit onze gemeenschap was komen opdagen om mijn verbanning te kunnen aanschouwen. Iedereen vond een openbare terechtstelling interessant, maar dat er zoveel mensen kwamen kijken had ik niet verwacht. Sommigen keken me aan alsof ik een stuk vuilnis was, ik zou zweren dat er zelfs een man was geweest die op me gespuugd had en me 'demonenslet' had genoemd.
Het kon me allemaal niet meer schelen, met geheven kin liep ik naar de schamele poort die de in- en uitgang markeerde. Net zoals de rest was het kamp bestond het uit bij elkaar geraapte stukken schroot. Twee soldaten liepen voor me en twee achter me, als iemand te dichtbij probeerde te komen kreeg diegene een klap met de achterkant van een geweer. Ik wist dat er mensen bij waren die mijn bloed nu wel konden drinken, die een verbanning zelfs nog te mild vonden. Maar er waren ook een paar bij, die me toeriepen dat ik sterk was, dat ik dit aankon en een nieuw thuis zou vinden. Ik probeerde hun gezichten op te slaan en hoopte dat ik ze zou herinneren.
Dat waren de mensen die onze menselijkheid hoog hielden, die streefden naar een betere, vrije wereld. Dat waren de mensen waar ik in geloofde. 'Amoris.' De vicevoorzitter keek op me neer, zo vol walging en haat, dat ik ineenkromp.
Generaal Taylor was er ook, samen met Cecyla.
Hij had zijn arm om haar schouders geslagen en zij snikte aan één stuk door. Haar ogen rood aangelopen van de vele tranen. Ik zou willen dat ik naar haar toe kon lopen, dat ik haar nog een knuffel kon geven en kon zeggen dat het goed kwam. Maar dat ging tegen de regels in, dus bleef ik staan waar ik stond en keek zo emotieloos mogelijk naar de vicevoorzitter.
'Volgens onze regels heb je één van de belangrijkste wetten overtreden. Je hebt de mensheid verraden door samen te zweren met de vijand. Na het incident bij de kapel heeft de Raad aangeboden je straf te verlagen, maar dat heb je geweigerd. Is dat correct?' Met opeengeklemde kaken knikte ik, waardoor ik mensen geschokt naar adem hoorde happen. 'Dus het klopt dat je vrijwillig hebt gekozen voor verbanning uit onze maatschappij?' Weer knikte ik stijfjes, mensen begonnen te fluisteren.
'Dan verbannen we je bij deze, op twaalf augustus 2417, uit onze gemeenschap. Je zult nooit meer mogen terugkeren en wanneer je dat wel doet zul je bestraft worden met de dood. Heb je dat begrepen?' Hij klonk kil en doodserieus, ik twijfelde er niet aan dat deze man me dood wilde.
'Dat begrijp ik.'
Hij gebaarde naar één van de soldaten, die mij de rugzak overhandigde. Met trillende handen nam ik hem aan en keek nog eenmaal naar de menigte, naar alle gezichten die terugstaarden.
Als laatste ging mijn blik naar Generaal Taylor en Cecyla, die er voor me geweest waren als familie. Zij waren mijn toevluchtsoord geweest, mijn thuis. En hoewel ik boos op hem geweest was, kon ik het nu niet over mijn hart verkrijgen dat vol te houden. Dus richtte ik me tot Generaal Taylor, 'bedankt voor alles', zei ik in de hoop dat hij het zou horen. Hij glimlachte treurig naar me, 'we zullen je nooit vergeten.' Ik wilde ook nog iets tegen Cecyla zeggen, maar werd met een geweer in mijn rug gepord.
'Ga nu!' Werd me bot toegesnauwd. Dus hees ik de rugzak over mijn schouder en begon te lopen, onder de poort door, recht de wildernis in.
Nieuwe kansen, gevaar en de dood, dat was wat me te wachten stond. Ik greep het met beide handen vast en keerde niet meer om.Zou de duisternis me opslokken? Zou ik kunnen vervagen in de schaduwen, tot er niets meer van me over was? De onheilspellende nacht bracht vragen met zich mee, en veel te veel angsten. In ieder geval meer dan goed voor me waren. Ieder geluid, het zachtste geritsel van de bladeren of een zuchtje wind, kon me al doen opschrikken en verstijven. Deze plek speelde spelletjes met me, als ik hier te lang bleef ronddwalen zou ik waarschijnlijk gek worden. Maar dat was niet alles, het was ijskoud en ik had het gevoel dat ik bevroor tot op het bot. Rillen, klappertanden, ik kreeg het er allemaal gratis bij. Al mijn pogingen om het warm te krijgen bleken niet te werken. Het was hopeloos...
'Denk aan warme dingen, aan de zon en de zomer', fluisterde ik bijna geruisloos. Ik wreef over mijn armen, hopend dat het zou helpen. Telkens als ik iets hoorde, een opvliegende vogel of een muis die wegschoot, fluisterde ik dingen tegen mezelf. Als iemand me zou zien zou diegene vast denken dat ik niet goed snik was, maar het werkte geruststellend en verdreef iets van de knagende angst die deze plek met zich mee bracht. Wie wilde er nou voor zijn plezier door een griezelig donker woud lopen? Ik niet, echt niet. Maar slapen kon ik nu niet, ik moest door blijven gaan. Het bos was 's nachts een gevaarlijke plek, en slapend was ik een veel te gemakkelijke prooi. Zolang ik bleef doorlopen, op mijn hoede bleef, maakte ik tenminste een grotere kans om de nacht te overleven. Hoe moe en uitgeput het me ook maakte. Stap voor stap zou ik doorzetten, tot het licht het duister zou verdrijven. 'Er was eens een meisje...' mompelde ik tegen mezelf, 'ze liep dwars door een donker en gevaarlijk bos, maar wist dat er aan het eind een schitterend kasteel zou zijn van een stralend licht. Daar wachtte haar sprookjesprins op haar, en dat idee hield haar op de been. Dus bleef ze doorgaan, trotseerde alle gevaren...' Misschien kon ik het maar beter zien als een groot avontuur, als een betoverend sprookje. Zolang dat me zou helpen, zou ik het gebruiken.
'Haar sprookjesprins', abrupt hield ik op met mijn verhaal door een maar al te bekend geluid.
Hoog in de lucht cirkelden demonen rond, zoekend, speurend. Ze hadden me gehoord, dat moest wel. Zo stil als ik kon keek ik om me heen, ik moest een schuilplek zien te vinden. Niet dat ik veel kon zien in het donker, in tegenstelling tot de gevleugelde wezens in de lucht.
Het waren schepsels van de nacht, gemaakt om te jagen en te doden. Ik sloop naar een grote boom toe, alle takjes en bladeren ontwijkend. Het minste geluid kon hun aandacht al trekken.
Ik wierp weer een blik op de hemel, ze waren lager gaan vliegen, maar cirkelden nog altijd rond. Wat betekende dat ze nog niet precies wisten waar ik zat, ik maakte nog een kans.
Ik zette weer een stap, keek vervolgens weer naar boven. Ze waren verdwenen, nergens was een spoor van ze te bekennen. Geen goed teken...
Ik zocht de hele lucht af, zonder me ook maar te verroeren. Nu konden ze overal zitten, misschien beslopen ze me wel op dit moment. Zo stil mogelijk ademde ik in en uit, iets dat ik bijna niet durfde. Ook ademen maakte geluid, ook dat zou me kunnen verraden. Wat ik het engst vond, was mijn bonzende hart dat als een razende tekeer ging. Het gehoor van demonen was ontzettend scherp, als ze maar dichtbij genoeg kwamen zouden ze het op kunnen pikken.
Mijn handen had ik tot vuisten gebald, mijn nagels doorboorden zowat mijn huid. Zweetdruppeltjes liepen langs mijn nek, ik knipperde met mijn ogen. Er gebeurde niets.
Ik probeerde mijn hand te ontspannen, weer gebeurde er niets.
Er gingen seconden voorbij, de absolute stilte van het bos was gekmakend.
Mijn gedachten gingen met me aan de haal, de meest erge scenario's werden afgespeeld.
Ik ademde in en uit, heel voorzichtig.
Daarna ging alles heel snel, zo snel dat ik het niet kon volgen.
Ik vloog met een hoge snelheid achteruit, met een klap kwam mijn rug tegen een boom. Lucht werd uit mijn longen geperst, tranen welden zich op in mijn ogen, een verlammende pijn schoot door me heen. Mijn zicht vervaagde, kleuren dansten in het rond. Wat er gebeurde wist ik niet, mijn bewustzijn was ik al half verloren. Maar toen was er zijn stem...
'Wees stil, niet bewegen', fluisterde hij bijna onhoorbaar in mijn oor.
Zijn geur en warmte omringden me, met zijn duistere ogen ving hij mijn blik. Hij bracht me in het hier en nu, liet het besef tot me doordringen. Hij was echt hier, bij mij.
Met zijn lichaam hield hij me tegen de boom gedrukt, zijn gigantische vleugels om ons beide gewikkeld. We hielden ons stil, bewogen ons niet. Mijn benen trilden, maar zijn sterke armen hielden me overeind. Naar mijn gevoel bleven we eeuwen zo staan, of wellicht waren het een paar uur, minuten of zelfs luttele seconden. Ik weet in ieder geval nog, dat hij uiteindelijk in mijn oor fluisterde dat ze weg waren. Dat ik veilig was, en dat hij vroeg of ik pijn had.
Maar ik was er al lang niet meer bij, de doodangst en adrenaline had ervoor gezorgd dat mijn geest alert bleef, dat ik tegen de pijn had gekund. Nu, was dat echter verdwenen waardoor het algauw zwart werd en ik wegzakte. Een antwoord had ik gekregen. Ja, het was de duisternis die me in het eind opslokte. Of ik ook voorgoed vervaagd was, dat bleef de vraag.
JE LEEST
When Angels Fall (16+) HERSCHREVEN
Fiksi IlmiahHij drukte zijn lichaam tegen het mijne, zette me klem tegen de muur. Zijn handen op mijn heupen, zijn hete adem voelbaar in mijn nek. 'Ik zal me niet kunnen inhouden mijn liefste...' 'Dat wil ik ook niet', kreunde ik toen hij zijn lippen op mijn h...