Ik wist niet hoelang ik al vastzat in het net, maar met de seconde die verstreek, werd ik banger en banger. Niet alleen omdat Ghost zo dichtbij was, maar omdat het nacht was en ik geen kant op kon. Ik kon de kinderen van het duister horen, zag het glinsteren van ogen in de schaduwen. Ze waren op de geur van bloed afgekomen, precies zoals de verzetsgeneraal had voorspeld. Nu zou ze toch nog haar wraak krijgen, was dat wat sommige mensen bedoelden met "karma"? Was dit dan mijn verdiende loon? 'Kijk eens aan...' Een man stapte uit de schaduwen en schonk me een hongerige blik. Hij zag er menselijk uit, anders dan de demonen die ik gezien had. En toch was er iets aan hem dat de haartjes in mijn nek overeind liet komen en mijn binnenste ineen liet krimpen van angst. Misschien was het de dood die om hem heen leek te hangen, als een waarschuwende dreiging die voelbaar was in de lucht. Of zijn ogen, die ontdaan leken te zijn van iedere emotie en gewoon leeg waren. Poelen van duisternis, met niets meer dan schaduwen. Toen hij me een glimlach schonk zag ik pas zijn scherpe tanden, die fonkelden als het scherpste stukje glas. 'Wat hebben we hier?' vroeg hij zich hardop af. Meer wezens zoals hij kwamen tevoorschijn, hun gelaatstrekken beeldschoon, alsof ze etherisch waren. Gevormd door maanlicht en duisternis.
Een slanke vrouw liep op hem af, haar bewegingen waren zo sierlijk dat het leek alsof ze gewichtsloos was. Ze boog zich naar hem toe –haar bloedrode lippen dichtbij zijn oor – en fluisterde iets dat ik niet kon verstaan. Hij knikte en ze keken me beide aan, 'blijkbaar ben je waardevol.' Hij snoof de lucht op en ademde diep in, 'heerlijk die angst.' Met zijn tong maakte hij zijn lippen vochtig, alsof hij mijn angstgeur kon proeven. 'Laat haar met rust.' Mijn aandacht werd onmiddellijk getrokken door de zangerige stem van de vrouw, die bijzonder hypnotiserend was en me duizelig maakte. 'Ze staat onder mijn bescherming.' Ze zei het zo luid dat alle andere wezens het konden horen. Ze waagden het niet dichterbij te komen en bleven ronddwalen in de veiligheid van de schaduwen. Het was alsof de twee boven de rest stonden. Ze straalden iets charismatisch en menselijks uit dat de anderen niet hadden. Haar blik dwaalde over de touwen die het net in de lucht hielden, ze volgde het tot ze de plek vond waar alles samenkwam. In één beweging, die te snel voor mijn ogen was om te bevatten, sneed ze het door. Als een baksteen viel ik naar beneden. Met stijf dichtgeknepen ogen en een hart dat bonsde alsof een piepklein wezentje het gebruikte als drumstel, bereidde ik me voor op de harde klap. Toen ik ze weer opendeed besefte ik me dat die niet gekomen was en ik in plaats daarvan in de sterke armen van de man lag.
'Wat heb jij een geluk dat wij je gevonden hebben', zijn lippen waren dicht bij mijn hals en ik gilde het uit toen hij met zijn tong over mijn huid ging. Hij liet me los en ik schoot bij hem vandaan, om vervolgens tegen een ander wezen op te botsen, die kwaadaardig zijn tanden bloot grijnsde. Ze cirkelden om me heen als aasgieren en hoe dichterbij ze kwamen, hoe angstiger ik werd. De meesten zaten onder het bloed, het kleefde aan hun huid als een bewijs van wat ze in werkelijkheid waren: monsters die me ieder moment aan stukken konden scheuren. Met hun ijskoude vingers raakten ze me aan, gaven me zachte duwtjes of trokken aan mijn haar. Ze speelden met me, zoals een kat met een muis speelde. De man en vrouw keken toe, als ouders die hun kinderen gadesloegen. 'Lievelingen!' Haar geschokte kreet liet een stilte neerdalen. Eén van de wezens had mijn arm opengehaald, waardoor een druppel bloed over mijn huid naar beneden sijpelde. Ze keken er allemaal naar, met ogen vol verlangen en een onstilbare honger. Hoe langer ik in hun gezelschap verbleef, hoe groter de kans zou worden dat dit mijn einde werd.
'Vrees ons niet...' prevelde ze op een zachte toon. Uiterst voorzichtig sloop ze op me af, bang dat ze me misschien zou laten schrikken. Wat natuurlijk het geval was. Alles aan deze wezens joeg mij angst aan en liet me vrezen voor mijn leven. Ze waren onberekenbaar en leken zich nog slechter te kunnen beheersen dan de demonen. Er was een reden dat deze kinderen van het duister in het woud leefden, waarom ik ze nooit in het kasteel had gezien of van ze had gehoord. Zij waren uitschot, net zoals wij mensen dat waren.
'Er zal je niets overkomen.' Ze stond nu vlak voor me, zo dichtbij dat ze me kon aanraken. Heel langzaam bracht ze haar hand naar mijn arm, ik kon haar horen ademen, moeizaam en schokkerig. Haar slanke wijsvinger bracht ze naar de kleine wond en bijna teder veegde ze de druppel bloed weg. Ze likte het op en kreunde, ik kon niet anders dan vol walging en afschuw toekijken. Ze opende haar ogen, die nu niet langer zwart waren, maar bloedrood. 'Heerlijk.' Ze rekte het woord op, liet het op een vreemde manier over haar tong rollen. Op dat moment begon alles in me te schreeuwen dat ik hard weg moest rennen en niet achterom moest kijken. Wanhopig keek ik om me heen, zoekend naar een manier om te ontsnappen uit deze benarde situatie. Die uitweg was er niet, de wezens waren overal en omringden ons als een levende muur. Ze dromden om ons heen, verdrongen elkaar om dichterbij te komen. Ik kon geen kant op. 'Geluk hè?' mompelde ik zo sarcastisch mogelijk, 'daar lijkt het niet bepaald op.' Ik probeerde dapper over te komen, maar mijn stem trilde waardoor ik een zielige en zwakke indruk achterliet. 'Ze zullen je niets doen.' De vrouw streelde mijn gezicht en streek mijn haar bijna liefdevol weg zodat mijn nek bloot kwam te liggen. Met een korte ruk trok ze mijn gezicht naar achteren en kuste me in mijn hals. 'Laat me los!' krijste ik, 'dit kunnen jullie niet doen!' Daar moest de man om lachen, die mijn arm vastgreep en mijn mouw oprolde, 'we kunnen met je doen wat me maar willen.' Met zijn nagel gleed hij over mijn pols, 'maar wees niet bang, we zullen je niet laten sterven.' Ik kon zijn kop er wel af rukken, zoveel woede ging er door me heen. Het brandde in me als wild fire en vernietigde alles op zijn pad. Ik zou zweren dat mijn bloed kookte en hoopte dat ze erin zouden stikken. Hij bracht zijn arm naar mijn mond en net toen hij zich wilde vastbijten in mijn huid, schoot er een pijl door de lucht die hem in zijn linkeroog trof. Hij liet me los, weg strompelend en schreeuwend van pijn. De vrouw maakte een geluid dat de doden zou kunnen wekken en de wezens schoten de schaduwen in, zoekend naar degene die het op hun gemunt had. Nog meer pijlen vlogen me om de oren, als een dodelijke regen die op ons neerdaalde. Om me heen vielen kinderen van het duister neer, gorgelend in hun eigen bloed, of kronkelend in de laatste seconden van hun leven. Ik vroeg me af of ze er wel echt door zouden sterven of dat ze straks weer op zouden staan, herboren en vol razernij. De griezelige vrouw met de bloedrode lippen, draaide zich in een snelle beweging naar me om. Woede en haat vlamde in haar ogen, maar datzelfde zou ze bij mij vinden. 'Jij!' krijste ze.
Ze vloog op me af, haar armen al naar me uitgestrekt, met nagels als klauwen en ontblote tanden. Maar voordat ze me kon bereiken, werd haar hart doorboord van achteren. Met grote ogen en een geopende mond waar het bloed uit droop, staarde ze naar het zwaard dat haar had gespietst. Ze taste ernaar, hapte naar lucht en keek toen weer naar mij. Ik zou het laatste zijn wat ze zag.
'Wie ben jij?' siste ik wantrouwig naar de onbekende vrouw, bang dat ze mij zo ook aan zou vallen. Maar ze grijnsde en trok haar zwaard los, om het vervolgens af te vegen aan de jurk die de vrouw had gedragen. Pas toen het redelijk schoon was stak ze het in de schede die ze aan haar heup droeg. In haar andere hand had ze de boog en ik zag dat ze de pijlen in een koker op haar rug droeg. Wie was deze vrouwelijke strijder?
Ze draaide zich zwijgend om en begon weg te lopen, de open plek vol lijken achter zich latend.
'Wacht!' Snel volgde ik haar, bang dat ik haar anders kwijt zou raken. Ze had de wezens van de nacht afgeslacht alsof het niets was, het was in enkele seconden gebeurd, zo snel was het gegaan. En nu liep ze gewoon weg zonder ook maar iets te zeggen! 'Waar ga je naartoe?' vroeg ik haar.
Ze negeerde me volkomen en liep stug door, ik hield haar tegen door mijn hand op haar schouder te leggen, maar dat was een domme beslissing. In één snelle beweging had ze mijn arm verdraaid en hield ze die achter mijn rug. Ik kreunde door de plotselinge pijn. 'Waag het niet me ooit nog een keer aan te raken.' Haar stille bedreiging bezorgde me kippenvel en ik knikte snel. Ze liet me los en ik haalde opgelucht adem. 'Je had me ook gewoon kunnen zeggen hoe je heet', fluisterde ik binnensmonds. Toch verstond ze het en schonk me zo'n kille blik dat ik ter plekke had kunnen bevriezen. Gelukkig voor mij hadden mensen niet zulke superkrachten. Met opgetrokken wenkbrauw bekeek ze me van top tot teen, 'voordat ik je ook maar iets vertel, wil ik eerst weten wat zo'n prinses zoals jij in dit bos doet. Heeft je mammie je niet geleerd dat deze plek gevaarlijk is en daar niet mee valt te spotten. Het is een wonder dat je nog leeft.' Haar arrogante toon, de manier waarop ze keek... Vreemd genoeg had ik het gevoel dat ze me bekend voorkwam, het lag op het puntje van mijn tong, maar ik kon er maar niet op komen.
Ik snoof en sloeg mijn armen over elkaar, wensend dat ik er niet uit zou zien als een onnozel schaap dat probeerde over te komen als een intimiderende wolf. 'Ten eerste, ik ben geen prinses! En wie ben jij om te zeggen wat ik wel en niet kan doen, alsof ik hier voor mijn lol ben.'
Zo achterlijk was ik heus niet, het was niet bepaald zo dat ik een andere keuze had.
'Mijn naam is Saéya', zei ze vol trots en met opgeheven kin, 'en ik bescherm zij die zijn verloren.'
JE LEEST
When Angels Fall (16+) HERSCHREVEN
Science FictionHij drukte zijn lichaam tegen het mijne, zette me klem tegen de muur. Zijn handen op mijn heupen, zijn hete adem voelbaar in mijn nek. 'Ik zal me niet kunnen inhouden mijn liefste...' 'Dat wil ik ook niet', kreunde ik toen hij zijn lippen op mijn h...