21. Handen tussen de knieën

86 12 0
                                    

Zijn haren waren over zijn voorhoofd naar voren gevallen. Zijn ineengedoken gestalte zat weggedoken in het donkerste uithoekje van de vochtige cel, ver van de deur vandaan. Langs een bemoste muur sijpelde grondwater naar beneden, bleef op de modderige vloer liggen. Het constante gedrup van een lekke waterleiding was het enige geluid om de stilte te verdrijven. Die ijzige, beklemmende stilte, die Tony ertoe had aangezet zichzelf troostend heen en weer te wiegen.

Zijn bevende handen had hij tussen zijn opgetrokken knieën geklemd. Zo probeerde hij zijn rillende lichaam enigszins in bedwang te houden. Hij wist dat de huiveringen die keer op keer weer door zijn lijf trokken, als tekenen van zwakte konden worden gezien. Hij was bang. Hij rilde per slot van rekening als een geslagen puppy. Zo wilde hij zich niet tonen aan zijn ontvoerders. Ze zouden plezier putten uit zijn angst, hem ervoor uitlachen.

Nee, Tony was al genoeg uitgelachen in zijn leven.

Hij beet op zijn lip, en bracht zijn knieën nog maar eens wat dichter naar zijn borst.

Zijn enkel was pijnlijk opgezwollen. Bij iedere minuscule beweging die hij maakte, voelde hij het gewricht steken. Het herinnerde hem aan de vele bezoekjes van Bob.

Als Bob hem kwam opzoeken in zijn cel, wist Tony nooit wat hij moest verwachten. De ene keer kwam de man om inlichtingen vragen, en voerden ze een beschaafd gesprek waarin Stark zijn mond voorbijpraatte zonder het überhaupt door te hebben. De volgende keer had de man vier gespierde bewakers bij zich die Tony uit zijn miserabele hoekje trokken en voor de gestoorde wetenschapper op de grond neersmeten. Dan begon de volwassene hem te slaan en te schoppen – en dat allemaal in de naam van de wetenschap. Ten minste, dat was wat de man de bewakers toesnauwden als ze het opnamen voor de rillende Avenger.

Eten kreeg Tony niet veel, en Justin Hammer kreeg hij ook bagger weinig te zien. Dat had hem in eerste instantie verbaasd, maar al gauw bedacht hij dat de CEO er de ballen niet voor had zonder te knipperen Starks verminkte lichaam te aanschouwen, en te blijven sneren als de sukkel die hij was.

'O, Anthony!' Werd er aan de andere kant van de gedeukte celdeur gezongen.

Tony schudde zijn hoofd, als om zichzelf voor de zoveelste keer duidelijk te maken dat hij niet opkeek als iemand hem aansprak, en dat hij Tony Stark was en naar niemand luisterde. Hij was eigen baas, en dat had een goede reden.

Hij hoorde hoe het verroeste luikje in de deur werd opengeschoven. Even gebeurde er niks, en toen begonnen kleine steentjes op de rillende Avenger neer te dalen. De jonge playboy trok zijn hoofd in, duwde het tussen zijn knieën en gebruikte zijn handen om zijn achterhoofd te beschermen. Met dichtgeknepen ogen wachtte hij tot zijn plaaggeest zich zou gaan vervelen en hem weer met rust zou laten.

Tony crepeerde liever in zijn eentje tot stoffelijke resten, dan belaagd door een persoonlijke lawine van gruis.

De cel waarin hij verbleef was, naast vochtig, ook niet al te groot. Er was net genoeg ruimte om rondjes te lopen, maar het was te klein om dat te doen zonder duizelig te worden. De jonge Stark had het geprobeerd; hij was kokhalzend op de grond geëindigd.

In het begin had Stark nog gehoopt dat de andere Avengers hem kwamen redden, maar toen hij zich de woordenwisseling met Capsicle herinnerde, schoof hij die dromen al snel opzij. Hij was praktisch ingesteld, en vroeg zich daarom ook geregeld af; waarom zouden mijn vrienden op zoek gaan naar een ruziezoeker?

Diep vanbinnen wist hij ook wel dat het een oneerlijke vraag was; de Avengers zouden voor hem komen; was het niet nu, dan wel later. Zelf zou hij alle oceanen leegdrinken als dat overleven betekende voor de mensen om wie hij gaf. Hij zou een brandende flat inrennen als hij daarmee Peter of Clint of zelfs Steve het leven redde. Dat hij zelf sneuvelde tijdens de reddingsactie, was totaal niet belangrijk.

Opeens vloog de celdeur open. Tony's hoofd schoot op. Een beetje gruis viel uit zijn vettige haren. Voordat hij de indringer van zijn cel in het oog kreeg, was hij al omhoog getrokken en de deur door gesleept. Hij kreunde. Zijn lichaam was stijf, en hij was zo hongerig dat alles draaide.

'Hou vol, kid.' Bromde de bewaker – of was het zijn reddende engel? 'Hulp is onderweg.'

Klonk als een reddende engel, besloot Stark, en gaf het slappe getrek met zijn arm volledig op.

"Hulp" bleek meer zoiets te zijn als "we geven je tien minuten het idee dat we geen barbaren zijn die kinderen mishandelen en gaan daarna vrolijk verder met het onverdraagzaam maken van je nutteloze bestaan".

Eerst leek het er echt op dat Bobs experimenten stop zouden worden gezet. Tony werd de kerkers uitgebracht en mocht bij Justin Hammer aanschuiven voor een feestelijk maal. De tafel was oneindig lang. Stark moest op de ene kop zitten en Hammer zat helemaal aan de andere kant. Een paar keer kneep de puber onbedoeld zijn ogen samen om beter te kunnen bepalen wat er door Justins hoofd ging. Hij trapte ongeduldig met zijn benen, watertandend bij het vooruitzicht van een heus maal. Bang dat het eten hem alsnog werd ontzegd, was hij niet. Hij was te zeer gefocust op de biefstuk, de kaas, de wijn, de druiven, de kalkoen, de vis – je kon het zo gek niet bedenken – dat hij zich niet druk maakte over de mate waarin dit een misselijke grap kon zijn.

Tony kreeg zijn eten. Tien minuten lang – na eerst een half uur smachtend naar de dampende schalen te hebben gestaard – mocht hij zoveel eten als hij op kon. Ondertussen vroeg Justin hem terloops hoe hij ervoor stond in het leven, en Stark, Stark vertelde gewoon. Hij keek niet op terwijl hij hap na hap naar binnen schransde. Het was alsof hij weer in het herenhuis van zijn vader, bij zijn ouders zat aangeschoven voor het diner. Alleen werd hij deze keer niet op de vingers getikt bij iedere druppel vet die hij per ongeluk op het tafelkleef morste, en zei niemand er wat van toen hij net wat te veel voedsel tegelijk naar binnen probeerde te proppen.

Aan alle goede dingen kwamen uiteindelijk een eind. Dat wist Iron Man; dat had hij altijd al geweten. Ergens halverwege zijn derde pannenkoek greep iemand zijn kraag en sleurde hem van zijn stoel, weg van de tafel, weg van de eetkamer en weg van Justin Hammer. Hij werd een kamer ingeduwd met een raster als vloer en miljoenen kleine gaatjes in het plafond. Hij stond het vet nog van de gore mouwen van zijn trui te likken, toen de zonsvloed plaats vond, daar, in dat kleine kamertje in het één of andere door God vergeten gebouw van Justin Hammer dat in eerste instantie nooit gebouwd had moeten worden.

Tony viel op zijn knieën, omver gedwongen door de brute kracht waarmee het vele ijskoude water op hem neerviel. Hij hapte naar adem in de dichte nevel die zich tussen de biljoenen druppels bevond. Binnen seconden – seconden! – was hij doorweekt. Hij probeerde houvast te vinden bij een muur. Maar hij vond niks.

Naar adem snakkend lag hij opgekruld in de kunstmatige regen. Hij hijgde. Hij hijgde tot het hijgen geen zin meer had en hij begon te stikken. En toen, als bij toverslag, hield de regen op met vallen. Damp steeg op van het rasterwerk op de vloer, waar liters en liters water daarnet nog door weg hadden gelopen. Nu was het stil. Het klonk in de kleine kamer niet meer als de regenwouden die hij in natuurdocumentaires op TV had gezien. Het was stil, oorverdovend stil.

Stark kon er niks aan doen. Hij huilde, hij huilde de hele weg terug naar zijn cel. Hij had de pest aan Justin Hammer, en aan Bobbie, en aan zichzelf, en aan alle bewakers die hier rondliepen, en aan de Avengers. Zijn vrienden hadden hier al lang kunnen zijn. Maar waren ze er? Nee! ze lieten hem hier aan zijn lot over, in deze vochtige cel, in zijn druipende kleren, zonder verwarming.

En net toen hij dacht dat het niet erger kon, hij zijn kletsnatte kleren op hem meest schone, droge stukje vloer te drogen had gelegd, hoestte hij een groot deel van het maal van eerder op. En hij wist, hij wist diep vanbinnen, dat hij in de maling was genomen. Zulk vet eten, in zo'n grote hoeveelheid, dat kon zijn lege maag helemaal niet aan, niet na zoveel dagen zonder voedsel.

Het ergste aan het hele gebeuren; het was zijn eigen schuld. Had hij minder geschransd, dan had hij hier nu niet bevend naar zijn eigen kots zitten staren.

Hij schudde zijn hoofd, kroop terug naar zijn hoekje, duwde zijn naakte rug tegen de klamme muur, klemde zijn bevende handen tussen zijn opgetrokken knieën en dwong zijn rillende lichaam stil te blijven zitten tot zijn dood erop volgde.

Avengers: Age of Tony | ON HOLDWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu