Hoofdstuk 51: Onverwacht bezoek

289 23 67
                                    

Feline

Toen ik wakker werd was ik alleen. Alleen met de zeurende, verscheurende pijn in mijn rug. Mijn hoofd voelde troebel door de pijnstillers die naar mijn inzien meer effect mochten hebben. Mijn keel voelde rauw, alsof ik uren had geschreeuwd. 

Met een kreun duwde ik mijzelf overeind en observeerde ik de kamer. Het was zo donker dat ik vrijwel geen hand voor ogen zag. Ik hief mijn hand om het vuur in de haard aan te laten wakkeren. Hoewel mijn vuur eventjes tegensputterde, verspreidde een rode gloed zich al snel door de slaapkamer. 

Er lagen veren op de grond. Witte veren, zwarte veren. Ongetwijfeld de veren van mijn vleugels. Het moest een zware klus zijn geweest om mijn vleugels te repareren. Het waren niet bepaald kleine botbreuken die geheeld moesten worden, of een gescheurde spier die weer aan elkaar gezet moest worden. 

Ik sloeg mijn benen over de bedrand en stond op. Met mijn hand ging ik naar mijn rug. Mijn vleugels waren teruggetrokken. Straks zou ik ze gaan uitproberen. Straks zou ik de nachtelijke hemel beroeren en vliegen tot ik erbij neer zou vallen. 

Eerst zou ik de rest zoeken.

Op blote voeten liep ik door mijn kamer. Ik volgde het spoor van veren, wat naar de gang leidde. Ik neuriede een melodie die in mijn hoofd ontstond. Een liedje wat mij onbekend was, maar waarvan ik de tonen zonder moeite wist te voorspellen. Terwijl ik dat deed, liep ik verder door de gang. Langs de veren, langs het bloed op de grond. Langs de gebarsten ramen. 

Buiten lag er een dikke deken van duisternis over de stad. Ik kon de huizen niet meer zien. Alles was donker. De sterren aan de hemel waren verdwenen. Er was alleen een grijze maan. Een grijze maan die leek te pulseren op het ritme van mijn hartslag. Het was prachtig om te zien.

Ik liep verder in de richting die de veren mij wezen. Mijn voeten kleurden rood toen ik door het warme bloed waadde. Het bloed kleefde tussen mijn tenen en spatte op de zoom van de witte nachtjapon die ik droeg. 

De veren leidde mij naar de troonzaal, waar ik abrupt stopte met lopen. Hoewel mijn geneurie stopte zodra mijn voeten dat ook deden, werd de melodie overgenomen door de tientallen demonen in de troonzaal. Zwartgevleugelde, gezichtsloze demonen. Ze zongen woorden, ze dansten in het bloed van de gevallenen. Een doodmars. 

Ik knipperde even en voelde hoe de troebele schaduwen in mijn hoofd wat wegtrokken. 

Dit was niet echt. 

Nachtmerries hadden zich al vaak de meester van mij gemaakt. Doordat ik steeds sneller doorkreeg wanneer hetgeen wat zich voor mij afspeelde niet echt was, was ik er beter in geworden om te ontwaken. Het enige wat ik hoefde te doen, was in mijn arm knijpen. Dus dat deed ik.

Maar het werkte niet.

Ik kneep. Ik bleef knijpen. Harder. Tot er een blauwe plek ontstond. Tot er bloed begon te vloeien. Op de achtergrond echode Katana's woorden die mij vertelden dat ik moest blijven slapen tot zij aangaf dat ik weer wakker mocht worden. 

De realisatie daalde al snel in. Het bloederige schouwspel was zowel een product van mijn eigen verbeelding als een weerzinwekkende waarheid. Er was een dunne scheidingslijn die continu werd overschreden. Herinneringen liepen in elkaar over. Waarheid en illusie dansten met elkaar. De ijskoude aanrakingen van de demonen die aan mij plukten waren zowel fysiek als mentaal. 

Mijn knieën raakten de koude, marmeren vloer toen mijn voeten de grip door het stromende bloed verloor. Koud en warm. Dag en nacht. Alles desoriënteerde mij. 

Ik liet mijn vingers onderdompelen in het bloed, liet mijn gedachten meevoeren op de melodie van de doodmars. Dit waren mijn eigen demonen die mij achtervolgden, concludeerde ik toen ik mijn ogen sloot. Mijn eigen zwaktes en angsten. Mijn eigen herinneringen.

Mijn ogen openden zich in een besef. Het was van mij. En als het dan van mij was, was het dan ook niet aan mij om het te veranderen?

Langzaam hief ik mijn hoofd en keek ik op naar de demonen die om mij heen stonden. Mijn lichtmagie wierp een vaag ligt op hun gezichtsloze hoofden. Er klonk een onnatuurlijk gesis terwijl enkelen achteruit deinsden. Hoe meer magie ik aansprak, hoe meer demonen er weg vluchtten. 

'Je kunt ons niet allemaal verdrijven.' 

Het was niet duidelijk waar de zware woorden vandaan kwamen. Wat wel duidelijk was, was dat al het bloed waardoor mijn witte nachtjapon dieprood en doorweekt was geworden ook leek te verdwijnen door mijn lichtmagie. Alsof alle illusies die zich voor mijn ogen hadden gevormd in stand werden gehouden door de buitenwereldse duisternis die terugdeinsde van mijn licht.

'Nocte uincit.'

Hoewel mijn magie sterk was, wist ze niet alle demonen van zich af te bijten. Enkelen bleven op een aantal meter afstand roerloos staan.

'Nocte uincit.'

Mijn lichaam voelde sterker dan eerder. Mijn droom, dan wel nachtmerrie, was voor mij om te beïnvloeden. Mijn geest verhardde, en met dat mijn wilskracht ook.

'Nocte uincit.'

Ik keek naar de demon die voor mij, en tegelijkertijd ook het dichtst bij mij, stond. 'Wat?' beet ik hem toe.

Alle anderen demonen om mij heen verdwenen. De troonzaal verdween. Het bloed verdween. De doodmars verdween. 

'Nocte uincit,' sprak de demon, die nog altijd geen gezicht had. Toch herkende ik hem. Ik voelde wie hij was. 

'Eero,' zei ik zachtjes. 

Met het uitspreken van de naam van de wederhelft van de godin leek hij nog verder te materialiseren. De demon kreeg een gezicht. Een slinks, sluw en achterbaks gezicht. Het toonbeeld van pure arrogantie. 

'Nocte uincit,' herhaalde Eero. 'De nacht wint.'

'Je bent verslagen, Eero,' sprak ik met een vaste stem, al wist ik niet zeker wie ik daarvan wilde overtuigen. 'Je bent slechts een illusie.'

'Hoe kan je iets fantaseren wat je nooit eerder hebt gezien?' vroeg Eero. 'Oh, nee, ik ben niet verslagen, Feline. Een paar passen achteruit gedwongen, hooguit.'

We waren de enigen in de comfortabele duisternis. Onze woorden waren de enige woorden die uitgesproken waren. De waarheid van zijn woorden was tastbaar in de schaduwen.

'De nacht zal nooit winnen,' zei ik hoofdschuddend. 

Hij gebaarde om zich heen. 'Als dat zo was, waarom zijn we dan omhuld door duisternis, en niet door licht?'

Ik zette een onwillekeurige stap terug.

'Geen zorgen, Feline,' zei hij met een diepe, brommende en tevens spottende lach. 'Buiten het spelen met je gezond verstand, kan ik hier toch niets.'

'Waarom ben je hier?' drong ik aan.

'De duisternis in de eerste dimensie heeft zich al met jullie allemaal verbonden,' sprak Eero koeltjes. 'Ik geef je de kans om deze te benutten. Om je bij ons aan te sluiten.'

'Ons?'

'Ons,' beaamde hij. 'Ik geef je één kans. Sluit je bij ons aan, of verlies alles wat je liefhebt. Een andere optie is er niet.'

Ik snoof. 'Bekijk het maar.'

Hij knikte. 'Prima. Maar onthoud.... Nocte uincit.'

Met een knip in zijn vingers verdween alles in het niets en schoot ik met een ruk overeind. 



The Chosen Ones [NL]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu