9) The Elven King

212 21 2
                                    

Lena werd wakker door een enorme pijn steek door haar hoofd. Ze wilde overeind springen maar werd tegen het bed gedrukt door Aírell. Ze herinnerde zich nochtans dat ze was opgestaan.
"Het is beter voor je als je blijft liggen mens. Je hoofd moet rusten."

Het was de prins. Hij zit in een stoel (dat is ook de eerste die in een stoel zit) naast haar bed. Aírell zit op de rand van het bed.
"Ik was toch opgestaan en vertrokken?"
Lena snapt er niets van.
"Je was inderdaad opgestaan. Maar niet snel daarna flauwgevallen. Emoties en vermoeidheid doen vreemde dingen met een lichaam." zegt Aírell terwijl ze met een vochtige doek over de wangen van Lena gaat. De doek voelt heerlijk fris.
"Een klap tegen je hersens ja, dat doet vreemde dingen."

De prins stond recht. "Het spijt me daar voor, ik had eerder tegen ze moeten zeggen dat ze voorzichtiger moeten omgaan met een mens dan met een Elf."
"Jouw schuld toch niet? Je vader is degene die zich schuldig moet voelen. Zwaar gestoord is hij."
Lena keek in de trieste ogen van de Elfen prins. "Het spijt me" zegt Lena direct "dat zei ik zonder er bij na te denken."

"Ik ben niet eens toegelaten om te weten wat er aan de hand is. Wat hij doet moet hij maar weten. Ik geloof in je onschuld. Aírell heeft me verteld over de beslissing die Irính en Dogaun genomen hebben. Het was blijkbaar hun keuze om je naar hier te halen. Een mens zelf kan dat niet."

Wat een opluchting. Als de kroonprins zelf haar verdedigd maakt ze een kans om het er de volgende keer met minder kleerscheuren van af te brengen.
"Mag ik je naam weten?" vraagt de prins plots.

"Lena."
De blauwe ogen blinken. "Lena." herhaald hij.
"Je vader wist al wat mijn naam is. Hoe kan het dat jij niet wist dat ik hier was?"
"Ik ben graag buiten. De bossen in. Dagenlang op pad gaan. Mijn vader stond er helemaal achter. Hij vond het belangrijk dat ik kan zien hoe de wereld, hm de wereld hier eruit ziet. Dat ik weet wat er gaande is in een wereld als dit. Dat ik anderen leer kennen. Dat ik ervaring opdoe."

"Mijn ouders vonden het ook belangrijk dat ik buiten kwam. Mijn moeder vertelde me zelfs dat elke domme fout een grote stap dichter bij volwassenheid is."
"Je moeder is erg wijs. Heeft zij een moeilijk leven gehad?"
Hij vroeg het nogal kortaf maar zijn ogen blonken zo schattig dat ze zich er geen zorgen meer over maakte dat Elfen zo direct zijn.

"Vroeger mochten vrouwen niet zoveel als dat ze dat nu zouden mogen. Of in mijn wereld toch. Je moest vechten voor succes. En mijn moeder heeft dat lang geprobeerd. Ze was archeoloog. Net als ik nu."
"Archeoloog? Wat is dat?"
Lena lachte "iemand die spullen uit het verleden opgraaft en onderzoekt wat ze zijn, van wie ze waren, waar ze voor dienen,... Maar een archeoloog graaft ook botten op, van mensen of dieren."

De prins verraadde zijn ontzettende nieuwsgierigheid door nauwlettend elk woord te volgen dat Lena zei.
"Ik ben ook antropoloog. Dat is iemand die volken bestudeerd. Ik heb me gespecialiseerd in heel oude mensen. Zeg maar de voorouders. En die leefden in grotten. Daar zijn nog veel botten en spullen te vinden als je goed zoekt. Ik ben heel graag in grotten. Ik had net nog een nieuwe zaal ontdekt. In de Naledi grot. Naledi betekend 'ster' in een oude taal. En de grote zaal die ik ontdekt heb heb ik de 'Hemel grot' genoemd. Maar ik was er niet alleen. Irính en Dogaun waren er ook."

Lena stopt met praten. Ze wil niet huilen. Niet meer. Niet meer nodig ook niet. Ze wil niet overdrijven.
"Jouw verhaal is wonderlijk."
Verwonderlijk. Eigenlijk wel.
Het verband rond haar hoofd jeukt. De wonde hebben ze dus verzorgd.

"Er is iets dat ik je wil vragen. In mijn wereld vertellen ouders tegen hun kinderen dat paddenstoelen het brood van eekhoorns zijn en dat de paddenstoelen die aan bomen groeien de bankjes van Elfen zijn. Hoe kunnen ze dat weten als Elfen in deze andere wereld leven?"

De prins grijnst.
"In deze wereld leven niet alleen Elfen. Er zijn heel veel wezens hier. Feeën, Dwergen, Kabouters en nog veel meer. Vroeger leefden we zowel in Onder als in Boven Aarde. Maar de mens nam veel ruimte in en geloofde langzaam niet meer in ons bestaan omdat wij ons steeds meer wegtrokken.
Sommigen van ons waren goed bevriend met enkele mensen, deze kozen om mee te gaan naar Onder Aarde, waar de mens zich niet bezig houdt. Sommigen van ons verkozen ook om boven te blijven en leven vaak alleen. Schuw weggedoken van mensen. Natuurlijk kan niemand van ons garanderen dat ze hun mond wel eens voorbij praten. De legenden moeten tenminste ergens van komen."

"Dus hier zijn ook mensen?"
"Noem ze geen mensen meer. Dat vinden ze een belediging. Ze noemen zichzelf de Urdún. Zo hebben ze zichzelf genoemd toen ze naar hier kwamen. Maar ze zien er wel wat anders uit dan jij."
"Hoe dan?"
"Gewoon... Anders. Kleiner vooral. Een hand lengte misschien. En ze zijn steviger gebouwd. Harde werkers. Maken uitstekende wijn. En elfen hebben een moeilijke smaak."
De prins moest lachen om zijn eigen grapje.

"Mag ik ze een keer zien?"
"Van mij wel, maar dan moet je wonde genezen en mijn vaders woede moet wat gekoeld zijn."
Klinkt logisch.

"Waarom kan jij wel vriendelijk zijn en de anderen niet?"
"Ik weet niet" de prins dacht diep na, "misschien omdat ik weet dat verandering goed is."

The Elven KingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu