30) The Elven King

183 19 2
                                    

Allene hurkte zich neer bij een bos riet. De stengels waren droog en bruin en hingen met hun kopjes omlaag. De lelies in het water waren droevigheid ten top.

Allene liet haar vingers langs het riet gaan. Lena was er een beetje vies van maar probeerde ook om er toch wat bruikbaars uit te halen. Het riet was nat en zacht. Hun kleur viezig bruin.

Allene was in staat om drie keer een bruikbare tak te vinden maar liet ze dan toch staan.
"Het heeft geen zin ze helemaal dood te maken als het er al zo weinig zijn."

Lena zuchtte en keek in het donkere water. "Waarom is het water zo zwart? Is het vergiftigd?"
Allene schudde haar hoofd. Ze leunde voorover en met het topje van haar middelvinger raakte ze het water oppervlak aan. Daarna trok ze haar vinger terug. Het water bleef stil. Geen rimpels die uit deinen over de vijver. Geen druppel die aan haar vinger blijft plakken.

Lena wilde het zelf voelen. Ze moest stevig op de rand leunen om niet te vallen (die ultieme perfectie ook van Elfen).
Ze liet haar hele hand in het water zakken. Het voelde lauw aan. Ze maakte enkele bewegingen met haar hand en trok die dan terug. Het water bewoog wel toen ze er met haar hand door ging maar daarna er waren geen rimpels. Zelfs haar hand was nog volledig droog.

"Hoe kan dit?" vraagt ze geschokt.
"Het water is dood. Alsof het slaapt. Drink er niet van, we weten niet wat er kan gebeuren."
Dat is het griezeligste ooit. Dood water. Moest dat in Boven Aarde ooit gebeuren is het internationale chaos. En hier. Hier vragen ze één mens ter hulp.

"Zit er leven in het water? Vissen of zo?"
Allene schudde haar hoofd. "Waarschijnlijk niet meer. Ofwel leven ze ellendig en vergeten op de diepe bodem van deze put."

Lena stond recht.
Ze wreef over haar kleren met haar handen alsof ze iets vies had aangeraakt. De waarheid echter was dat ze zich zekerder voelde met haar handen om haar heen.

Ze keek rond op zoek naar leven.
Ze was bijna blij toen ze een grote inktzwarte kraai aan de andere kant van de vijver zag rond huppen.

"Allene kijk! Toch leven!"
Maar Allene was niet blij.
"Er is een andere Elf hier. Eentje die ik niet ken."
Hoe kan dat?!

Lena keek in het rond maar zag eerlijk gezegd niets.
Allene nam Lena bij de arm en wees langs haar gezicht naar een plekje tussen de bomen op een redelijk afstandje van hen verwijderd.

En inderdaad. Een koperen borststuk van een harnas blinkte zacht door het weinige licht dat hier was. Het iemand, een geharnaste Elf dus, droeg een koperen helm. De helm bestond uit één stuk maar liet niets van zijn gezicht zien.

Hij zat op een beest maar Lena kon niet zien welk. En dat was alles dat ze kon zien. Mensen hebben niet zo een goede ogen als Elfen.

"Is er niet gezegd geweest dat ze Over De Velden koper dragen?"
Allene antwoordde niet en keek de indringer strak aan.

De iemand gaf het beest teken om te beginnen lopen. Het stapte gestaag naar hen toe. Lena verbergde instinctief haar zilver kleding door haar mantel zo ver mogelijk om haar heen te plooien.

De vreemdeling laat zijn beest lopen tot aan de andere kant van de vijver. Dat is nog steeds een goed stuk afstand.
Allene kijkt het aan en omgekeerd.
De kraai gaat op de geharnaste schouder zitten. Aan de andere kant houdt de indringer een lange bronzen speer.

Hij zit op een gehoornde berggeit of zo. Een groot slank ras met stevige poten en twee grote geschroefde hoorns.
Het beest heeft een wat crème kleur.

Allene houdt haar hoofd op en begint tegen hem te praten. In de schoonheid van een Elfen taal. Lena verstaat er niets van. Plots begint Allene tegen haar te vertalen.

"Hij is zoals je al zei van Over De Velden. Hij is een verkenner in dienst van zijn Koning. Hij zoekt ons Elfen rijk."
"En ga je hem vertellen waar het is?"
"Natuurlijk niet! Dat is tegen de wet!"

De soldaat over hun bleef hen aankijken.
Allene begon hem toe te spreken.

"Vreemdeling! Onze koning van steen en bos, Heer Anluen van Alsandaìr heeft bevolen geen vreemdelingen binnen te laten."

Dat wantrouwde de soldaat ten zeerste.
"En wie zijn jullie dan dat jullie het rijk wel uit mogen?"
Lena begreep er niets van toen Allene naar haar en zichzelf begon te wijzen.

"Dit is Lena, ik ben Allene. Wij vlechten manden en mijn levensgezel is de koninklijke smid. Bovendien hebben wij het rijk niet verlaten. Dit bos; Anlun is eigendom van mijn koning!"

Lena hoorde woorden en namen die ze niet kende.
De soldaat begon het anders aan te pakken. Hij stapte van zijn rijdier en liep rond de vijver. Schijnbaar zonder wapens mee te nemen. De speer plante hij niet in de grond zoals stoere krijgers dat in films doen. Nee, hij zette de speer rustig tegen een boom, trok rustig zijn helm af en maakte gestaag zijn riem los. De zwaard schede liet hij eraf glijden en hing hij aan zijn rijdier.

Hij kwam rond de vijver gelopen. De kraai vloog daarbij op en ging op de zadel knop van het rijdier zitten.

"Ik ben verkenner. Geen soldaat. Mijn koning vraagt mij slechts om uit te zoeken waarom de bossen verdorren."
"Dat is iets waar wij ons niet mee bezighouden verkenner. Dat is iets voor de koning en zijn hoge officiers."

De 'verkenner' dan draaide zich nu naar Lena. "En wie is deze zwijgzaamheid?"

Een naam voor de koning vinden was het moeilijkste van heel dit verhaal! Maar ik denk wel dat ik iets mooi gevonden heb.
Deel 1 van dit hoofdstuk!

The Elven KingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu