hoofdstuk 7

99 12 1
                                    

De ochtend was vaag begonnen. Thalia, Japer en Vanya waren met van alles bezig. Azura keek verveeld toe hoe ze heen en weer liepen. En Lucia had ik na onze ruzie gister niet meer gezien. Thalia had haar nog gesproken zei ze, en Lucia zou in de buurt van het huis blijven als zij en de rest bij de promotie waren. Ik zat naast Azura op de bank mijn ontbijt te eten.

Na ongeveer een half uur stopte iedereen met stressen en maakten zich klaar weg te gaan.

Thalia's haar zat prachtig gevlochten. De bruine en blonde plukken waren met elkaar verweeft en liet haar zekere gezicht schijnen. Haar hele uitstraling was zeker, en toch kon ik haar geur van bezorgdheid ruiken. Ze kwam voor mij staan en sprak: 'Jij blijft hier zoals afgesproken. Pap verbied het je om een stap buiten huis te zetten tot wij terug zijn.' Ik was het er niet mee eens dat ik niet mee mocht. 'Waarom kan ik niet aanwezig zijn? Ik stond op om haar oog in oog aan te kijken. Thalia legde haar handen net onder mijn schouders en zuchtte. 'We willen geen zorgen hoeven te maken – als we worden aangevallen – om jou,' zei ze, 'je bent een sterke meid, maar de schaduwroedel is iets totaal anders dan vechten met normale wolven. Dit zijn vanaf geboorte getrainde wolven. Getraind om te doden.' Haar handen gleden naar beneden en hielden nu mijn handen vast. Thalia haar ogen leken wel te smeken. 'Beloof me dat je hier blijft? Onder toezicht van de wolven die het huis bewaken.' Mijn maag trok samen. Het was omdat ze zo smekend keek dat ik knikte. Thalia glimlachte dankbaar en liet mijn handen los. Ze keek naar Azura die met opgetrokken wenkbrauwen naar ons keek. 'Kan ik niet hier blijven?' probeerde ze, 'om Dalina te beschermen.' Thalia schudde haar hoofd. 'Dat doet Lucia. Jou hebben we nodig bij de promotie.' Azura kreunde geïrriteerd, maar stond op en liep richting de deur. Nog even keek Thalia mijn kant op. 'Ik beloof je dat we ongedeerd terug komen met z'n allen,'  beloofde ze voordat ze achter Azura aan liep.

Mijn maag was nog steeds samen gekrompen en was niet van plan om te kalmeren. Iets in me bleef zeggen dat het niet goed zou aflopen. Erger nog, het schreeuwde tegen me dat de roedel in gevaar was. Mijn ademhaling haperde toen ik ging zitten. Een zware ademhaling kwam er meer uit als een snik. Ik zette mijn ellebogen op mijn knieën en rustte mijn hoofd in mijn handen. Het ademhalen was om gek van te worden door de stilte in het huis. Ik zou bijna denken dat ik straf had. Maar het was voor veiligheid. Ik was geen getrainde wolf en zou alleen maar in de weg staan.

Er gingen uren voorbij. Het ene uur las ik in mijn boek en het andere uur keek ik uit het raam. En elke keer stonden de wolven die het huis beschermde buiten. Nadat ik mijn boek had uitgelezen ging ik door het huis lopen. Door de woonkamer, vergaderruimte, gangen, puur tegen de verveling en het nare gevoel in mijn buik.

Ik stopte bij Lucia's kamer, voor de deur die open stond. Er was niemand binnen dus stapte ik haar kamer in. Hij was niet veel groter dan die van mij. Het enige verschil was dat de geur van haar en... Gideon er hing. Ze had de geur niet weg gehaald. Ik liep naar haar bureau en ging op de stoel zitten. Toen merkte ik dat er papieren onder het bed lagen. Verstopt onder een tas en kleren. Nieuwsgierigheid won van me, dus ik ging op mijn knieën zitten bij het bed om de papieren te pakken. Het waren brieven. Ik keek ze door tot ik dacht dat mijn ogen mij bedrogen. Op een brief stond het symbol van de schaduwroedel. Mijn hart ging sneller slaan. Ik had niet door dat ik mijn ademhaling in hield. Maar voordat ik hem kon bekijken hoorde ik een harde knal. BAM. Geschrokken en alert stond ik op met de brief in mijn handen. Ik stopte hem in mijn zak en racete naar beneden om uit het raam te kijken.

Achter de huizen was rook. En toen nog een knal. BOEM. Zelfs de grond was aan het trillen. Paniek sloeg me in het gezicht. En zonder na te denken rende ik de deur uit naar buiten.

Buiten werd en gegild en geschreeuwd. Mensen in paniek rende alle kanten op. En ik snapte waarom. Donkere wolven verslonden elk mens in hun weg. Ze waren angstaanjagend, monsterlijk. Mijn lichaam trilde van angst. Ik wist niet wat me bezielde toen ik naar iemand toe rende die werd aangevallen. Onderweg raapte ik een dikke tak van de grond en sloeg de wolf ermee. De wolf richtte nu zijn aandacht op mij. Zijn ogen stonden strak op mij. Die bruine ogen waren prachtig. Hij rook zoet terwijl hij er verwoest uit zag.

De wolf zette een paar stappen mijn kant op, verwondert. Dat dacht ik te zien. Omdat ik niet wist wat ik aanmoest sloeg ik de tak zo hard tegen de wolf dat hij gedesoriënteerd was. Ik hielp de vrouw overeind en rende met haar weg. Samen rende we naar het gebouw waar we moesten verzamelen in nood. Daar liet ik haar achter. De vrouw keek de ruimte door, maar haar ogen keerde in volle paniek naar mij terug. 'Mijn dochter!' krees ze. 'Waar is mijn dochter?!' Ik kon haar geen vragen stellen omdat ze door anderen naar binnen werd begeleid. Mij werd aangeboden om naar binnen te komen, maar ik weigerde. Ik nam de vrouw in me op en probeerde de geur te volgen die naar haar rook, opzoek naar haar dochter.

Ik kwam uit bij een plek midden in het bos. Daar lag een jonge meid in de sneeuw. Ze bewoog niet. Ik rende erheen en viel naast haar om mijn knieën.

Haar lichaam was verscheurd. Het bloed stroomde haar wonden uit. De meid ademde zwak, haperde. Haar ogen stonden vol angst. Ik nam haar in mijn armen en veegde haar tranen weg. 'P...pij–pijn,' wist ze uit te brengen. Ik knikte en probeerde haar te sussen. Mijn ogen vonden die van haar. Ze waren nog zo jong. 'Alles komt goed.' Ik zei het meer tegen mezelf dan tegen de meid. Zelfs zij wist het, want ze bewoog haar hoofd vermoeid in een schuddende beweging. 'Alles komt goed.' Maar toen er nog een knal klonk, gevolgd door een wind en alles omver blies. Het lichaam in mijn armen werd slap. Het geluid van de haperende ademhaling was verdwenen. Ik keek naar haar slappe lichaam. Haar bloed was in mijn kleren getrokken. Het bloed van een dood iemand. Ik moest mezelf tegenhouden om het uit te krijsen. Vanaf hier kon ik al het bloed ruiken. Het was vreselijk. Mijn lichaam trilde onophoudelijk.

Een bekende geur drong mijn neus in. Een geur die Lucia, verdriet, pijn en Gideon bevatte. En ook een zoete geur die ik eens eerder had geroken.

Twee handen trokken me weg van het lichaam dat onbewogen was. Ze draaide me om. Ik keek recht in Gideons ogen. Ik kon mijn emoties niet plaatsen toen ik zijn gezicht herkende. Hij zat onder het bloed. Ik rook Lucia. O god. Het bloed was van Lucia. 'We moeten weg,' fluisterde hij alleen maar, 'iedereen in het dorp is dood.'

Schaduw van de wolfWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu