De hele wandeling was een waas. Ik voelde me leeg en verloren. Toen Gideon zei dat het hele dorp was afgeslacht geloofde ik hem niet. Hij zei dat hij me terug zou brengen om te zien met eigen ogen als de schaduwroedel uit het territorium was. Nu was het van belang dat we veilig waren. We waren de grens overgestoken opzoek naar een veilige plek.
Ik staarde voor me uit.
Gideon zette me op een steen bij het meer. Zelf liep hij naar een boom bij de rand van het water. Uit een gat haalde hij twee tassen, gooide de ene voor mijn voeten en de andere opende hij. Ik keek naar de tas voor mijn voeten. Niks in me vertelde me wat ik moest doen. Ik keek weer naar Gideon die zijn kleren uittrok. Hij liep naar het water en waste het bloed van hem af en van zijn trui. Ik kon hem zien rillen van de kou. Zelf voelde ik niks. Geen kou. Alleen een leegte.
Gideon trok schone kleren uit de tas en kleedde zich om. Hij keek mijn kant op.
'Misschien moet je je omkleden. Zo kunnen de wolven je ruiken,' zei hij na een stilte. Ik keek weer naar de tas en toen naar mijn handen. Ze zaten onder het bloed. Niet mijn bloed. Het was van die meid. Ik had gezien hoe haar ogen troebel werden en voelde haar lichaam verslappen. Ze was dood. Net als iedereen die ik kende.
Waarom zouden ze achter mij aan willen gaan? Ik was misschien de laatste van mijn roedel. Maar ik zou geen problemen veroorzaken. Ik kon alleen maar hun vreselijke reputatie hooghouden. Een luide snik ontging me. Gideon zijn ogen keken weg. Ik kon mijn verdriet van mezelf ruiken. Ik deed geen eens moeite het te verbergen. Wat boeide het nou?
Uiteindelijk tilde Gideon mij op en waste me met het koude water. Hij trok mijn trui over mijn hoofd en daarna het hemd. De wind blies langs mijn huid, maar ik voelde niks. De kou drong niet door.
Nadat het water rood was van het bloed dat van mij af was gewassen, opende Gideon de tas die hij voor mij had gegooid. Er kwam een bekende geur uit. De geur van Lucia, mijn zus. Hij kwam terug met schone kleren. Toen ik geen aanstalten maakte om er iets mee te doen trok hij het bij me aan. Lucia's geur hing er overheen. Zo bekend, maar zo ver weg.
Ik ving een glimp van mezelf op in het water. Mijn ogen stonden somber, leeg. De grijze ogen die ik van mijn vader had geërfd. De zwarte plukken die waaide met de wind die ik van mijn moeder had. Ik zag er niet uit. Mijn gezicht was wit weggetrokken en mijn lippen waren paars van de kou. Ik leek om die meid die was gestorven in mijn armen. Leeg. Ik was in shock.
'Waarom?' bracht ik met een trillende stem uit. Ik keek naar de tassen om duidelijk te maken waar ik op duidde. Gideon keek naar de tassen en haalde een hand door zijn haar. 'Lucia en ik waren van plan weg te lopen,' antwoordde hij, 'vandaag...' Hij was duidelijk bezig met tranen binnen houden, maar zonder succes. Zijn hand gleed over de tas met Lucia's geur. 'Ik kwam terug om haar te halen...' hij beet op zijn lip, vechtend tegen de tranen, 'maar ze hadden haar verslonden voordat ik er was. Ik kon er alleen maar zijn toen ze haar laatste adem uit blies.' Hij veegde zijn tranen weg. 'Met haar laatste adem smeekte ze me om jou te zoeken. Ze wist dat je het huis uit was gegaan.' Zijn hand kneep in de tas. 'Lucia had je geroken. Ze rook je het bos in gaan. Toen ze achter je aan wou gaan werd ze aangevallen.' Gideon zoog tekortkomende lucht zijn longen in. 'Ze smeekte me om je te zoeken en in veiligheid te brengen. En te zeggen dat het niet jouw schuld was. Toen ik vroeg waar ze het over had...' hij zocht naar woorden. '...stopte haar ademhaling. Ze was heen gegaan. Onze band brak en liet me achter. Het voelt zo leeg,' zei hij tegen zichzelf. Ik keek naar hem. Ook hij zag er belabberd uit. Verslagen. Ik ging dichter bij hem zitten en sloeg mijn armen om hem heen. Hij liet zijn lichaam verslappen in mijn armen en hing erin. Hij rook nog naar Lucia. Maar er hing een geur over hem heen die ik ergens van kende. Het was zoet als suiker, met een onheilspellende ondergeur. Ik probeerde die geur op te snuiven om mezelf gerust te stellen.
Uiteindelijk liet ik hem los en staarde naar mezelf in het water. 'Lucia en ik hadden een ruzie gister,' bracht ik uit. Gideon keek op. 'Ze beschuldigde me ervan dat ik haar leven had verpest. Dat alles mijn schuld was.' Ik pulkte aan mijn nagels. 'Misschien had ze gelijk.' Het nare gevoel op mijn borst verdween niet. Het was alsof duizenden zware stenen erop drukten.
Ik trok mezelf uit mijn somberheid en stond op. 'We moeten hierover melden. Andere roedels waarschuwen.' Gideon keek me verbaast aan. 'Bovendien zijn we zonder roedel, als het waar is dat iedereen dood is. Het is niet veilig om zonder roedel te zijn.' Hij schudde zijn hoofd in ontkenning. 'We gaan morgen kijken of er overlevenden zijn. Daarna beslissen we,' bracht hij er tegenin. Ik keek zijn kant op. 'Waar moeten we dan heen, nu?' Gideon haalde zijn schouders op. 'Er is een verlaten huisje ongeveer een uur lopen. Lucia en ik zouden daar heen gaan om vanaf daar onze plannen te maken.' Hun plannen om de wereld af te reizen. 'Daar kunnen we overnachten.' Ik knikte langzaam en kwam weer zitten, sloeg mijn armen om mijn knieën en staarde naar de leegte voor me. 'We kunnen toch niet de enige zijn?' Het was een vraag zonder antwoord. Beide wisten we er geen eerlijk antwoord op, maar ergens wisten we het wel. We waren de enige van de maanroedel. Een omega die was verbannen en de jongste dochter van de alfa.
JE LEEST
Schaduw van de wolf
WerewolfDalina had nooit het plan om haar mate te gaan zoeken, zelfs na haar 18e verjaardag besteed ze er geen tijd aan. Ze rent liever vrij door de bossen om alle drukte te ontlopen. Maar aan rust die ze vindt komt al snel een einde wanneer haar roedel wo...