hoofdstuk 12

94 10 0
                                    

Ik had die avond niet meer geslapen. Gideon was langs geweest omdat hij me hoorde gillen. Bezorgt kwam hij naar me toe. Ik had niks gezegd tegen hem toen hij vroeg wat er was, ik had enkel voor me uit gestaard, starend in het donker. Hij was mijn kamer niet uitgegaan en besloot in de oude stoel te zitten. Na ongeveer een uur was hij gaan slapen, dat kon ik horen. Zijn hartslag was trager. Ik had naar hem gekeken. Gekeken hoe zijn lichaam schokte in zijn slaap. Hij zag er onrustig uit, net als ik.

Het zonlicht van de zon scheen mijn kamer in. Gideon was wakker geworden toen de zon van zich liet horen. Hij had niks gezegd toen hij mijn kamer verliet. Ik was weer alleen, zittend op mijn bed, starend voor mij uit, net naast het raam. Ik wou de buitenlucht niet zien. Waarom wist ik niet. Iets in me weigerde ernaar te kijken. Het wou dat ik me onder mijn dekens verborg en daar nooit weg zou gaan.

Ik moest mezelf bij elkaar rapen. Ik kon niet zo blijven zoals ik nu was.

Ik was een alfa.

Gedraag je er dan naar.

Sta op en kom je paniek in ogen. Dat moest ik doen. Me gedragen als de alfa die ik was. Niet verstoppen in mijn kamer, bang dat iemand zag hoe kapot ik was.

Ik haalde diep adem en blies het haperend uit.

Ik trok mezelf van het bed af en zette mijn voeten op de grond. De kleren die ik nog aanhad stonken naar zweet. Mijn ogen gingen naar de kast. Daar had ik Lucia's kleren in gehangen. Ze roken nog naar haar. De enige bekende geur die onaangeraakt was. Het was me dierbaar. Ik wou ze daarom niet dragen, omdat de geur er anders uit zou gaan. Ze zouden naar mij gaan ruiken.

Mijn voeten brachten me naar de kast en mijn handen opende de krakende deuren ervan. Ik snoof de geur in die er uit kwam.

Lucia.

Ik pakte een trui en een versleten spijkerbroek, trok mijn kleren uit die in aan had en trok de nieuwe aan. De oude kleren gooide ik naast de kast. De kleren van Lucia paste me prima. We waren even groot en beide niet erg gespierd. Gemiddeld. Met mijn hand gleed ik over de stof van de trui. Ik had haar deze wel eens zien dragen. Een groene trui met gouden versiersels. Het was haar favoriet. En nu was het die van mij.

Ik had niet door dat ik trilde toen ik de gang in liep en de trap af wandelde. De geur van ontbijt sloeg me in mijn gezicht. Het rook heerlijk.

Gideon keek op toen hij door had dat ik beneden was. Ik was niet beneden geweest sinds we hier waren. Ik was alleen maar in mijn kamer en als ik dat zat werd was ik even in het kantoortje. Hij knipperde met zijn ogen, alsof hij niet geloofde dat ik hier was, beneden. Ik hield mijn trillende handen achter mijn rug om ze niet te laten zien. We bleven allebei stil. Uiteindelijk pakte Gideon een bord en schepte op wat hij bezig was te maken. Hij zette het op een tafel neer en bood me een stoel aan. Ik keek van hem naar het bord. Na een paar seconden ging ik erop zitten. Voor me lag een bord gevuld met gedroogd fruit. Thuis aten we bijna geen fruit. Het was vaak vlees van de jacht. Jasper zei dat we er sterker van werden dan fruit eten.

Ik pakte een stukje op dat leek op een keutel. Hij rook naar druiven, en zag eruit alsof hij bedorven was. Gideon gniffelde toen ik eraan rook. 'Dat zijn rozijnen. Ze komen uit het mensendorp.' Ik keek op naar hem. 'De rest komt ook uit het mensendorp. Banaan, noten en de appels.' Voorzichtig legde ik de rozijn - zoals Gideon het noemde - op mijn tong en kauwde erop. Hij was zoet. Best lekker. Gideon leek tevreden te zijn dat ik het at. 'Wanneer ben je naar het dorp geweest?' Mijn stem voelde vreemd aan, alsof hij niet gebruikt wou worden. Gideon ging zitten met zijn bord. 'Gisteren,' zei hij, 'in de middag toen je in je kamer was.' Ik knikte. Er was geen behoefte om verder te praten. Mijn stem wou zich verstoppen. Ik nam meerdere rozijnen mee in mijn mond en kauwde. De zoete smaak verzachtte mijn mond. Het voelde bijna rustgevend. Ik wou nog meer in mijn mond doen, maar ze waren op. Er ging een teleurstelling door me heen.

Niet aanstellen.

Ik zuchtte en probeerde de andere fruit en de noten. Gideon en ik waren ongeveer te gelijk klaar. Hij ruimde de borden op en toen hij terug kwam zei hij: 'Vandaag is een mooie dag. Misschien wil je mee een frisse neus halen? Het is goed voor je.' Hij keek me aan terwijl hij op de binnenkant van zijn wang beet. Ik wisselde mijn blik van hem naar de deur. Iets in me wou weer terug mijn kamer in. Terug de duisternis in en ermee onder gaan. En iets anders zei me mee te gaan. Ik besloot naar de tweede te luisteren, als een alfa. Verstoppen kon ik niet blijven doen. De buitenwereld moest zich maar verstoppen van mij.

Gideon had me een warme jas en schoenen gegeven voordat we de deur uit gingen. Bij het openen van de deur drong de kou al gelijk mijn botten door. Het voelde verfrissend. Ik had niet nagedacht bij mijn stappen, ik liep simpelweg voor Gideon uit naar niks. Gewoon lopen, zonder bestemming.

Ik ademde de koude winterlucht in. De zintuigen van mijn innerlijke wolf werden er gek van. Ze wouden controle overnemen. Mijn hart bonsde in mijn keel bij die gedachte. Rennen door de bossen heen, volledig overgeven aan mijn wolfbloed. Ik was er gek op. Leven als een echte wolf. Ik slikte een brok weg uit mijn keel. Misschien was het een optie. Overgeven aan mijn wolfbloed. Mijn menselijke zintuigen verwaarlozen. Wat zou dat fijn zijn. Als wolf dacht ik nergens anders aan dan mijn vrijheid, door mijn mensenbloed dacht ik na. Hoe deden mensen dat? Ik was geen volbloed mens en werd al gek van de menselijke zintuigen en het denken. Een wolf leefde om te rennen. Geen zorgen over de toekomst.

Gideon kwam naast me staan toen ik stopte met lopen. Zijn blik staarde naar de verte, alsof hij verlangde om er heen te gaan. Ik zuchtte en trok mijn jas uit. Gideon keek verbluft op naar mij, maar had al snel door wat ik deed.

Ik had het nodig. Ik had het nodig om me even over te geven. Rennen tot mijn poten het begaven. Alle zorgen en menselijke gedachtes laten verdwijnen. Ik trok de trui over mijn hoofd en voelde direct de koude wind langs mijn huid blazen. De schoenen gingen zonder moeite uit en de broek ook. Ik gaf de kleren aan Gideon die er niks over zei. Zijn ogen spraken van opluchting. Ik stond hier naakt voor hem. Het voelde normaal. Iedereen in de roedel kende anderen zonder kleren aan. Ik nam mijn wolf gedaante aan. De warme vacht voelde als thuis. Ik nam nog even de tijd om Gideon aan te kijken voordat ik begon te rennen. Mijn hoofd leeg rennen.

Schaduw van de wolfWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu