Ik rende en rende. Rende mijn longen kapot. Rende tot mijn poten smeekte om te stoppen. Mijn lichaam kon niet meer, maar mijn hoofd vertelde me door te gaan. Vergeet alles. Laat het achter je. Ren het weg.
Ik hijgde om mijn adem te halen. De omgeving was een waas in mijn ogen. Het boeide me niet waar ik heen rende, gewoon rennen.
Uiteindelijk struikelde ik over mijn poten en viel in de sneeuw. Mijn lichaam trilde van de inspanning. Ik lag languit in de koude sneeuw. Het drong mijn vacht door. Mijn ademhaling stokte. Ik bleef liggen tot ik normaal kon ademhalen. Daarna vond ik mijn balans weer op mijn poten die het bijna begaven. Mijn ogen bestudeerde de omgeving. Ik was in de bergen beland. Het hoogste punt van het Verduisterde bos. Vanaf hier kon je bijna het hele bos zien. Je kon het territorium van de maanroedel zien dat het onbewoond uit zag. Rechts er van kon je de grenzen zien van de schemerroedel. Aan de andere kant van de berg lag de duisterroedel, de grootste roedel na de schaduwroedel in het bos. En als je de rivier volgt vanaf de schaduwroedel zou je bij de nachtroedel en de sterrenroedel komen. Naar die twee had in mijn brieven gestuurd - via Gideon.
Ik ademde de natte lucht mijn longen in. Vroeger was ik hier een keer geweest met Jasper. Hij wou dat ik het bos kende, maar daarna verbood hij het me om van het territorium te gaan. Moest je nu zien: ik was buiten het territorium dat nu van mij was. En ik verwaarloosde het. Twee weken. Twee weken was er niks aan gedaan. Niemand had zich baas gemaakt of überhaupt gewaagd het terrein op te komen had Gideon gezegd. En zo zag het er ook uit, onbewoond.
De wind blies langs me heen en voerde een geur met zich mee. Een heerlijk zoete geur. Ik ademde hem in, sloot mijn ogen en genoot van het gevoel dat het me bracht. Een tak brak. Meteen was ik alert. Keek om me heen en rook nu meerdere geuren. Ze kwamen me vaag bekend voor. Het drong tot me door dat de zoete geur over de andere wolven hing, net zoals bij de grens. Ik aarzelde te lang om te vluchten. De wolven die ik hoorde zagen mij nu. En schoot paniek door me heen.
De wolven droegen de zoete geur met zich mee. Het was niet van hun, maar van iemand waar ze in contact mee waren geweest. Mijn ogen werden vast gehouden door de wolf die voorop liep. Zijn vacht danste met de wind. Van hem kwam het meeste van die heerlijke geur af, maar het was niet van hem. Mijn hart ging tekeer. De wolven voor me leken in de war, dus nam ik mijn kans om op de vlucht te slaan. Ik draaide me om en rende terug zo snel mijn lichaam het toeliet. Het smeekte om te stoppen, maar ik kon niet stoppen. Niet nu de wolven besloten hadden mij te volgen. Buitenadem rende ik mijn weg terug. Al snel had ik door dat ik niet snel genoeg was, alle energie was weg. Ik hoorde mijn ademhaling haperen en de wolven achter me naderen. Kom op sneller.
Paniek.
Ik stapte mis.
Mijn poot klapte dubbel en haalde me uit balans.
Ik gleed door de sneeuw tot ik tegen een boom aan knalde.
Pijn ging door mijn rug heen.
Mijn ogen probeerde open te blijven, maar de energie was ver te zoeken. Ik zag hoe de wolven voor me tot stilstand kwamen. Ik schaamde me. Hoe kan ik nou een alfa zijn? Een alfa had ontkomen en niet zo verslapt gerend om vervolgens tegen een boom te knallen. De wolven kwamen dichterbij. Ze keken elkaar aan.
En toen.
Uit het niets dook een bruine wolf op. Hij sprong op de voorste wolf die de heerlijke geur met zich mee had. Het was verder een waas. De bruine wolf vocht tegen de vier wolven. Ik rook het bloed dat uit de wonden kwam. Ik probeerde wakker te blijven. Probeerde mijn spieren in beweging te krijgen. Wankel en onstabiel leunde ik op mijn voorpoten. Het maakte me duizelig. Mijn linkerpoot brandde van pijn. Het was de poot die ik misstapte.
De bruine wolf was nog steeds bezig met de andere wolven. Het leek wel alsof de bruine wolf elke techniek van de anderen kende want elke aanval wist hij om te keren. De wind blies weer. Hij voerde meerdere geuren met zich mee. Ik kon ze niet plaatsen, één kwam me bekend voor. Waarvan wist ik niet. Mijn hoofd werkte niet mee. Ik probeerde verder op te staan.
bloed.
Ik rook bloed. Het bracht me angst.
Mijn lichaam smeekte me om te liggen. Het wou niet staan. Toch luisterde ik niet en stond wankel op mijn poten. De sneeuw onder mijn pijnlijke poot koelde het brandende gevoel.
Ik probeerde mijn ogen te focussen. En dat deden ze het te laat. Een wolf sprong op me af. Een roodgekleurde wolf. Hij beet in mijn borst. Ik jankte. Aan mijn borst sleurde mij me mee door de sneeuw. Ik probeerde hulp te roepen bij de bruine wolf die bezig was met de andere drie, maar hij was te druk bezig.
Mijn poten probeerde te verzetten, maar de tanden die in mijn borst staken verlamde me. Ik kon alleen janken wanneer mijn lichaam over de grond sleepte waar geen sneeuw was.
Blijf wakker.
Mijn ogen wilde sluiten. Ik probeerde me nog te verzetten, maar ik was te slap.
En alsof mijn smeekbede werd gehoord liet de wolf me los. Ik viel in de sneeuw en zag de bruine wolf op de rode. Hij beet hem in zijn nekvel en scheurde het open.
verslonden,
net als mijn roedel.
Toen de rode wolf stil viel liet de bruine wolf los. Hij keek naar mij en toen herkende ik hem. herkende zijn geur.
Net voor ik mij toegaf aan de vermoeidheid en de duisternis mij mee nam, sprak ik zijn naam uit als dankjewel; 'Gideon...'
JE LEEST
Schaduw van de wolf
Loup-garouDalina had nooit het plan om haar mate te gaan zoeken, zelfs na haar 18e verjaardag besteed ze er geen tijd aan. Ze rent liever vrij door de bossen om alle drukte te ontlopen. Maar aan rust die ze vindt komt al snel een einde wanneer haar roedel wo...