hoofdstuk 11

100 9 0
                                    

*twee weken later*

Na een week had ik nog geen brieven terug gekregen. Ik had vier brieven gestuurd naar vier roedels in het gebied waar onze roedel leefde. Er stond in over de aanval en dat ik de nieuwe alfa was, maar steun zocht. Steun om de roedel opnieuw te starten.

Het had me moeite gekost om te accepteren dat mijn leven was verandert. Ik wou de rol die Thalia zou hebben niet nemen. Het voelde oneerlijk. Ik hoefde alleen maar te overleven om alfa te worden. Het was niet eens overleven te noemen. Ik was thuis omdat ik te veel gevaar zou lopen in de aanval. Misschien was ik niet opgeleid om alfa te worden, ik kon het niet niet doen. Onze bloedlijn zou voortleven met mij. De bloedlijn van de maanroedels alfa's. Het was mijn taak om die in stand te houden. Ik zou mijn mate moeten vinden om hem voort te zetten. Iets wat ik nooit had bedacht. Welpen. De gedachte er alleen al van maakte me misselijk. Ik kon me niet inbeelden hoe het was om 24/7 aan welpen gebonden te zijn - vreselijk.

Ik keek uit het raam naar de rivier voor het huisje. Vanaf hier handelde ik. Het huisje dat Lucia en Gideon hadden gevonden om later in te verstoppen. Het was buiten ons territorium. Ik wou niet op het terrein blijven. Het maakte me gek. Er waren zo veel herinneringen. De geuren. Het herinnerde me aan wat ik kwijt was.

Er werd geklopt op de deur. Het haalde me uit mijn gedachten en bracht me terug in het kantoortje.

Gideon was de kamer in gekomen met een dienblad, erop stond een glas en een bord met eten erop. 'Ik dacht dat je misschien wel behoefte had aan avondeten,' verklaarde hij. Hij zette het dienblad op het bureautje waar ik aan zat. Ik keek er naar. Op het bord lag een gebraden haas en een glas water. Gideon maakte al aanstalten om weer weg te lopen maar ik sprak: 'Gideon.' Mijn stem was schor. Ik had hem al langer dan een week niet gebruikt. Ik had niet gesproken na de aanval en sprak alleen maar in mijn gedachten. Het verraste me ook niet dan Gideon verbaast op keek. Ik had geen woord tegen hem gezegd. Ik zat alleen maar in mijn kamer of het kantoortje terwijl hij bezig was om te overleven voor ons. Hij zorgde voor eten en veiligheid. Hij hield zich aan zijn belofte naar Lucia. 'Zijn er al brieven gekomen?' Gideons kaakspieren trilden. Het koste even tijd voordat hij antwoordde; 'Er is niks binnen gekomen.' Ik knikte een keer. Meer wou ik niet weten. Ik kon niks zonder antwoord van de roedels. Gideon snapte dat ik niet meer zou spreken en liet me weer alleen achter in de kamer. Nadat hij de deur sloot keek ik naar het eten en daarna naar de prullenbak. Ik kon het eten van gister er nog in ruiken. Mijn maag had geen behoefte aan vulling. Het gooide alles er weer uit in de avond tijdens mijn nachtmerries. De nachtmerries waarin ik de verslonden lichamen zag. Het lichaam van Lucia dat lichaamsdelen miste. De lichamen van mijn ouders. Er was niet ingehouden, ze waren levend verslonden. Hun angst was te ruiken over hun dode lichaam. Het hele dorpshuis rook ernaar. Die geur zou ik nooit vergeten. De geur van angst, paniek en dood.

Mijn maag besloot toch dat het gevoed wou worden. Hij begon met knorren. Ik keek naar het vlees. Mijn mond had geen behoefte. Ik proefde enkel een bittere smaak. De smaak van leegte.

Weer keek ik het raam uit naar de rivier. Hij was bevroren. Deze week had het zo gevroren dat het water bevroor. Gideon had geprobeerd me over te halen om erop te staan. Ik had hem dom aangekeken zonder uit mijn kamer te komen.

Hij deed zijn best om me te helpen terwijl hij met zichzelf vocht. Ik hoorde hem s'avonds stilletjes huilen wanneer ik wakker word van mijn nachtmerries en het huis doorliep. Hij herhaalde Lucia's naam elke avond.

Mijn maag knorde opnieuw. Ik liet de adem die mijn mond uit ging door mijn lippen glijden. Het kostte me moeite om de eerste hap te nemen. Het malse vlees ging al snel naar binnen. De ene hap volgde na de andere. Toen het op was keek ik naar het lege bord. Leeg. Net als ik. Ik kon me niet meer herinneren hoe het was om blij te zijn. Het enige wat zich schuilhield in mij was leegte. Donkere leegte.

En dood.

Ik besloot naar bed te gaan toen de zon verdwenen was. Mijn ogen bleven niet meer open. Met sloffende voeten baande ik mijn weg naar de kamer waar ik sliep. Hij was boven aan het einde van de hal. Er was een bed, een oude stoel en een bijna in elkaar gezakte kast. Achter me sloot in de deur en liet me op het bed zakken. Ik had geen energie om mijn kleren uit te trekken voordat ik in slaap viel.


Ik stond op het grote veld midden in het bos, de plek waar ik trainde om grenswachter te worden. De sneeuw onder mijn voeten was zo wit dat mijn ogen er door werden verblind. Ik hield mijn handen voor mijn ogen om ze te beschermen.

Er klonk gehuil. Een meisje. Voorzichtig haalde ik mijn handen weg uit mijn gezicht. Aan de andere kant van het veld was een meisje. Ik herkende haar niet vanaf hier dus besloot ik erheen te lopen. De sneeuw onder mijn voeten maakte geen geluid. Verbaast keek ik om me heen. Toen keek ik naar mijn voeten. Aan mijn voeten lagen allemaal lichamen die verscheurd waren. Er lagen lichaamsdelen door elkaar heen. Mijn handen voelde koud. Ik keek naar ze. Er gleed rood bloed van af. Ik wou gillen, maar mijn stem was weg. Ik probeerde het bloed van mijn handen af te krijgen tot iemand ze vast hield. Voor me stonden de resten van mijn familie. Ze keken me aan. 'Waarom ben je niet bij ons?' zeiden ze in koor. Ik stapte naar achter. Onder mijn voeten klonken de botten van mensen. Een paar handen in mijn rug stopte me. Met een ruk draaide ik om. Mijn ogen ontmoette de lege oogholtes van Thalia. Ze keek maar naar me. 'Thalia?' Ze reageerde niet. Ik reek naar haar toe. Mijn vingers raakte haar aan. Ze gilde. Uit paniek sloeg ik mijn handen op mijn oren.

Ik viel. Viel diep. Tot ik in een plas bloed viel. Er dreven lichamen in. De gezichten keken mijn kant op. 'Kom bij ons,' zeiden ze, 'je hoort erbij.' Ik probeerde te gillen toen ik onder werd getrokken. Het bloed liep mijn mond in. Ik stikte erin. Ze namen me mee.

Ik werd gillend wakker zwemmend in het zweet. Mijn borst ging op en neer van mijn opgejaagde ademhaling. De deur werd open getrokken in een noodvaart. Gideon stond met grote ogen in de opening.

Schaduw van de wolfWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu