Hoofdstuk 3

73 11 5
                                    

Pov onbekend

Zuchtend volgde ik de sporen die waren achtergelaten in de sneeuw. Het waren geen sporen van dieren, maar van een mens. Ik zat dit persoon, geen idee of het een jongen of een meisje was, al een maand achterna en nog heb ik geen glimp van die persoon opgevangen.

Tegen een boom leunend, keek ik naar het spoor dat verder voor me door liep. Het spoor had me door heel het bos geleid en nu leidde het naar de bergen. In het begin had het me verbaasd. Wie gaat er nu in de winter naar de bergen?

Maar nu maakte het me al niets meer uit.

Ik pakte wat gedroogd vlees uit mijn zak en brak daar stukjes vanaf. Diep in gedachten begon ik er langzaam op te kauwen. Mijn gedachten gleden naar de tijd dat er nog geen oorlog was tussen de indianen en ons. Dat iedereen in vrede met elkaar leefde en elkaar met rust liet.

Nu is al die vrede voorbij, omdat de indianen denken dat wij een indianen dorp in het zuiden van waar ik nu ben, helemaal hebben afgeslacht, aangezien er niemand meer van over was. Er ging ook een gerucht in de rondte dat er een meisje was, de dochter van de dode indianen staatshoofd en zijn vrouw, die was ontsnapt en nu ergens rondzwierf.

Wat zal er gebeuren als ik haar tegen kom? Zou ik haar bij me laten blijven, of vermoord ik haar?

Vermoorden is eigenlijk niet de beste optie, want dan ben ik net zo slecht als de indianen beweren. Ik moest dus wat anders doen als ik haar tegen kwam.

Maar eerst moest ik dit spoor volgen, kijken waar het uit kwam.

Mijn overig gedroogd vlees stopte ik weer in mijn jaszak. In mijn handen wrijfend om ze warm te houden, liep ik weer verder. Verbaasd keek ik naar het spoor. Sinds wanneer liep diegene op blote voeten door de sneeuw? Dat kan diegene toch nooit volhouden?

Automatisch begon ik te rennen. Zo snel als ik kon volgde ik het spoor. Hoe verder ik kwam, hoe erger het bloed in de voetstappen leek te worden. Bij een boom verderop zag ik een gedaante op de zij liggen. Sneeuw dwarrelde om diegene heen en het rilde van de kou.

Zonder aarzelen rende ik naar diegene toe, maar bleef stil staan toen ik de gebruinde huid zag. Dat kon namelijk maar één ding betekenen. Diegene was een indiaan.

Ik wilde weglopen toen me iets te binnen schoot. Indianen zijn nooit alleen en al helemaal niet in de winter. Voorzichtig zette ik weer een paar stappen naar de indiaan toe. Door de kleding heen kon ik de ribben tellen. Het was zomerkleding als ik me niet vergiste, wat me nog meer verbaasde.

Ik knielde voorzichtig neer en zag toen dat het een jonge vrouw was. Ze had haar ogen gesloten en sneeuwvlokken staken vel af op haar donkere zwarte haren.

Uit mijn tas van rendierhuid, pakte ik een warm wollen deken. Zo voorzichtig mogelijk, om haar niet te laten schrikken, legde ik het deken over haar heen. Ze haalde beverig adem en haar lippen waren blauw.

Ze schoot bijna meteen overeind toen ik het deken had los gelaten. Verschrikt sprong ik naar achteren. Ze keek even snel om haar heen. Haar ogen werden groot toen ze mij zag. Bang kroop ze achteruit, met het deken stevig tegen zich aan geklemd.

Ik liet me weer door mijn benen zakken, zodat ik op gelijke hoogte kwam met haar. 'Rustig maar,' zei ik zacht. 'Ik doe je geen kwaad.' Zo langzaam als mogelijk was, ging ik weer overeind staan. Meteen kroop ze nog verder naar achteren dan mogelijk was.

Zuchtend keek ik weg. 'Hou mijn deken maar,' zei ik voordat ik omdraaide. 'Ow, en hier.' Ik had mijn tas open gemaakt en haalde er een stel warme ossenhuid laarzen uit met bond. Ik gooide het naar haar toe. 'Trek deze maar aan,' glimlachte ik. 'Zul je nodig hebben.'

Ze glimlachte iets terug en pakte de laarzen. Ze richtte zich ook langzaam op, maar bleef me in de gaten houden. 'Heb je honger?' vroeg ik zacht terwijl ik me tegen de boom liet zakken achter mij.

Ze schudde haar hoofd, maar haar buik bewees het tegendeel. Zelfs vanaf een afstand kon ik haar buik horen grommen. Lachend gooide ik haar een stuk brood toe, maar het enige wat zij deed was me kwaad aankijken. Waarom keek ze nu zo kwaad? Ik wil haar alleen maar helpen.

Pov Spirit

Ik had kunnen weten dat hij me uitlachte. Waarom bemoeit hij zich eigenlijk met mij? Waarom kan hij niet gewoon weggaan en nooit meer terug komen? En hoe heeft hij me eigenlijk gevonden.

Zonder meer op hem te letten of te reageren, keek ik naar het spoor wat ik had achter gelaten. In mijn voetstappen kon je duidelijk het bloed zien dat door mijn gesprongen blaren naar buiten was gekomen.

Ik snapte er niets van. Toen ik hier heen ging toen ik klein was, hebben we er maar een week over gedaan om bij mijn grootouders indianen clan te komen en nu ben ik al meer dan een maand onderweg.

Onbewust gleden mijn vingers over de zilveren ketting die ik om mijn hals had hangen. Het was een ketting met mijn naam. Altijd heb ik hem omgehad, zodat ik altijd wist waar ik vandaan kwam en waar ik naar terug kon.

Maar nu kon ik niet terug. Niet naar de clan van mijn ouders en blijkbaar ook niet naar de clan van mijn grootouders. En me wel laten lastig vallen met een knappe blanke jongeman. Wat dacht ik nu?

Ach, wat boeit het ook. Ik ben gewoon moe, daar zal het wel aan liggen.

Gapend leunde ik beter tegen de boom aan. Ik trok mijn knieën op en deed het warme wollige deken beter om mezelf heen.

'Waar ga je heen?' vroeg opeens een zachte stem naast mij.

Ik wilde antwoorden toen ik doorkreeg dat het de blanke jongeman was en dat hij wel heel dicht bij me zat. Meteen schoof ik wel een meter bij hem vandaan. 'Nergens,' mompelde ik.

'Nergens he,' zei de jongeman terwijl hij weer dichter nar me toe schoof.

'Nee.' zei ik bot terwijl ik weer bij hem vandaan schoof. Mijn kont werd langzaamaan koud en ik voelde de rillingen terug komen.

'Als je het koud hebt, mag je ook bij mij op het rendierhuid komen zitten,' opperde de jongeman. Ik kon aan zijn stem horen dat hij verwacht dat ik bij hem ga zitten, maar als het een ding is dat mijn ouders me hebben geleerd over blanken is ze gewoon niet vertrouwen. Dat was precies wat ik ging doen.

Moeizaam stond ik op. Ik liet het warme deken los, wat aan mijn voeten op de grond viel. Meteen ontstond er weer kippenvel op mijn blote armen, maar ik sloeg er geen acht op.

Zonder wat te zeggen pakte ik mijn tas en hees hem, samen met mijn boog en pijlenkoker op mijn rug. Vastbesloten liep ik van de jongeman vandaan. Tranen gleden geluidloos over mijn wangen door de pijn die ik voelde in mijn voeten.

Het leek wel alsof de kou van de sneeuw mijn voeten deed afsterven, wat eigenlijk ook gebeurde.

'Wacht!' hoorde ik de jongeman roepen, maar ik luisterde niet. 'Het spijt me als ik je beledigd heb, oké!' riep hij me achterna. 'Ik wilde je niet beledigen. Ik wil alleen helpen! Laat me je helpen. Alsjeblieft!'

'Ik heb geen hulp nodig.'

Met die woorden strompelde ik verder, niet wetend dat ik recht in een val zou lopen.

Never ExpectedWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu