Proloog: Vuur

6.1K 136 15
                                    

Het brandt.

Langzaam vloeit de hitte door mijn lichaam.

Het loopt uit de hand!

Ik probeer om hulp te roepen, maar uit mijn keel komt alleen een raar onmenselijk gegorgel.

De hitte van het inwendige vuur groeit terwijl ik ineen krimp op de vloer.

Stop! Wil ik roepen. Ik wil het uitschreeuwen van de pijn

In plaats daarvan lig ik hopeloos op de vloer.

Terwijl het inwendige vuur me langzaam verbrand.

Even zie ik mezelf liggen.

Ik kijk vanbuiten uit naar mijn lichaam.

Mijn ogen zijn achterovergerold in mijn kassen en ik zie er bleek uit.

Mijn vriendinnen staan om mij heen.

Niet wetend wat te doen.

Het ziet er zo hopeloos uit dat ik bijna moet lachen.

Dan ben ik weer terug.

Het gevoel dat ik wil lachen wordt genadeloos weggebrand.

Ik probeer het inwendige vuur te doven.

Het te verdrijven.

Even lijkt het hopeloos.

Maar dan ebt de pijn langzaam weg.

Iets probeert me over te nemen.

Maar ik ben te sterk.

Langzaam verdrijf ik de pijn, en wanneer het laatste vonkje uit mijn lichaam is verdwenen, ga ik doodmoe van mijn stokje.

Maar ik leef nog.

Voorlopig...

Voorzichtig open ik mijn ogen.

Ik lig in een witte kamer.

Alles is wit.

Het geeft een rustige sfeer.

Maar ik vind het niet prettig.

Het ergert me.

Ik probeer rechtop te gaan zitten, maar val metern kreunend terug in het witte bed.

Geirriteerd zie ik waarom.

Mijn lichaam is gekoppeld aan een stuk of 10 snoertjes.

Als ik de snoertjes volg, zie ik een hartmonitor.

Verbaasd kijk ik ernaar.

Ik zie hoe de monitor mijn hartslag aangeefd.

Ik hoor de piepjes.

De piepjes die aangeven dat ik leef.

Langzaam ontbloot ik mijn tanden.

Woedend haal ik de snoertjes van mijn lijf.

Mijn hartslag verdwijnt van de monitor.

De piepjes worden vervangen door een lange toon.

Het alarm gaat af.

Ik vind het een heerlijk geluid.

Chaos.

Verwilderd komt er een verpleegster binnenlopen.

Grijnzend kijk ik haar aan.

Het is een vriendelijke, maar dodelijke grijns.

Ik zie de angst toenemen in haar ogen, terwijl ze geschrokken achteruit stapt.

Chaos.

Het roept me.

Langzaam drijf ik haar dreigend in een hoek.

Ze laat haar spuit vallen.

Een fatale fout.

Grinnikend raap ik de spuit op.

De verpleegster gilt om hulp terwijl ze in snikken uitbarst.

Ik kan haar angst ruiken.

Uit mijn keel klinkt een krankzinnige lach, terwijl ik de spuit ophef voor de genadeslag.

Het is een heerlijk gevoel.

De verpleegster zakt op de grond, zodat de spiegel achter haar zichtbaar word.

Geschrokken stap ik achteruit.

Ben ik dat?

Geschrokken kijk ik naar de bleke gestalte in de spiegel.

Haar ogen zijn achter in haar kassen gerold en ze heeft een angstaanjagende lach rond haar lippen.

Langs haar gezicht stroomt bloed.

Dit ben ik niet.

Afgeschrokken door mijn eigen spiegelbeeld sap ik achteruit en laat de spuit vallen.

Hij spat uiteen op de vloer.

Ik zak op mijn knieën en kijk naar mijn handen.

Wat ben ik aan het doen?

Langzaam kom ik tot mezelf.

Ik zie de verpleegster snikkend in de hoek.

Zwaar hijgend kruip ik naar haar toe, niet in staat om te lopen.

Het spijt me zo! Zeg ik. Gaat het?

Maar het spijt me niet

Ik had het graag afgemaakt

De muren waren vast niet meer zo wit geweest

Dromerig stel ik me de witte muren voor.

Druipend van het bloed.

Ik slaak een zucht.

Ik vind het prachtig.

AngelWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu