Hoofdstuk 10

281 15 2
                                    

19 april 1912

"Het is de schuld van de kapitein, zeg ik je." We zaten aan het ontbijt, ik probeerde een croissant naar binnen te werken terwijl Raf en Léonie met elkaar discussïeerden. "Neen, hij werd ivergehaald dus het was zijn schuld niet.", Léonie kneep zich ertussen uit om haar woorden kracht bij te zetten en Raf ervan te weerhouden te antwoorden. "Waarover hebben jullie het?", vroeg ik nieuwsgierig. Raf trok een wenkbrauw op en Ulriek zei droogjes: "Titanic" en hij onderdrukte een geeuw. Ik schoot in de lach en beide keken me raar aan

"Alsjeblieft! Nog altijd? Het is simpel, iedereen die verantwoordelijk was voor de snelheid en de reddings oefeningen zijn verantwoordelijk.", ik haalde mijn schouders op en liet mijn half opgegeten croissant voor wat het was. "Kom, Léonie wacht op ons" ik stapte naar de uitgang van de herberg en kroop in de auto. "Ik kan wel niet rijden.", zei ik tegen niemand in het bijzonder. En dan was hij daar weer, Rafaël. "Ik rij wel." En we vertrokken. Ik merkte dat Léonie Rafaël continue aangaapte, om auto te rijden had de engel een menselijke gedaante aangenomen zodat de voorbijgangers geen lege stoel zouden zien. Nu zag Léonie Rafaël echter ook en ze vond hel of heel knap of heel afschuwelijk. "Heh, Léonie, stop daar eens mee.", ik fluisterde en gaf haar een por. "Sorry, ik kan er niets aan doen. Hij lijkt zo op Raf.", zij fluisterde ook, maar voor Rafaël maakte dat niets uit, die had het gewoon meteen door. "Tja meisje, ik moet je gelijk geven. Je broer en ik zijn heel identiek. Nu ja, hij kan natuurlijk nooit mijn superknappe uiterlijk evenaren! Maar qua karakter komt hij best in de buurt zou ik zeggen." Ik snoof "Best in de buurt?" Ik schudde mijn hoofd, Raf en Rafaël waren qua karakter één dezelfde. Léonie voelde zich duidelijk opgelaten en ik schuifelde wat dichter naar haar toe. "Zeg eens, wat vind jij van Ulriek?" Haar ogen werden groot van verbazing. En toen verscheen er een ondeugend lachje op haar gezicht: "Hij is best knap hé." Ik grinnikte, met zijn brede schouders en warrig roodbruin haar had Ulriek inderdaad iets speciaals rond zich hangen. "Inderdaad.", stemde ik toe. "Hij is wel altijd zo serieus...", Léonie trok een lelijk gezicht en ik moest mijn lach inhouden. "Ja, inderdaad.", ik keek haar zijdelings aan en er vormde zich een plezant idee in mijn hoofd, "Zin in een weddenschap?" Léonie had een vragende blik en ik beschouwde dat als een ja: "Als jij Ulriek aan het lachen kan maken binnen de 2 dagen win jij." Er vormde zich een geamuseerd lachje rond haar lippen en ze antwoordde: "Wat win ik dan?" "Dat mag jij dan zeggen.", antwoordde ik even geamuseerd. "Meisjes...", hoorde ik Rafaël mompelen, Léonie had het ook gehoord we keken elkaar aan en schoten in de lach. We konden niet meer en er ontsprongen tranen in onze ogen van het lachen na een tijdje hoorde ik Rafaël mee lachen. Ja, we mochtten dan alles afgenomen zijn en we mochtten dan wel gestuurd worden naar het onbekende. De vriendschap en het plezier reisde met ons mee.

"Ik ben geradbraakt! Léonie, hoever nog?" We zaten in een rustig caféetje te wachten op de jongens en ik keek op toen ik Raf zijn stem herkende. "500 meter.", antwoordde Léonie. "Oké, dat is te ver, iemand anders moet op Richard rijden." Ik rolde met mijn ogen. "Ulriek, ga jij op Richard, dan zal ik op Iphigenia rijden en dan kan deze baby in de auto." Raf keek me woest aan en ik keek al even woest terug. De laatste 500 meter reed ik dus op mijn paard, mijn haren sloegen in mijn geizcht door de sterk aanhoudende wind. Ik keek goed op me heen op zoek naar een boerderijtje dat op een lap grond stond. Het enige wat ik zag waren imposante huizen met hectaren van uiterst verzorgde land rond hen. Jep, mijn mond viel open door al die pracht. Opeens stopte de auto en ik trok aan de teugels van mijn paard. "Is er iets?", riep ik ook al wist ik dat niemand mij zou horen. Toen draaide de auto opeens een oprijlaan op die eerst nog vergrendels was geweest door een solide uitziende, poort. Mijn mond viel nog meer open. Ik maakte een geluidje met mijn lippen en Iphigenia gallopeerde het domein binnen.

Ik bond haar teugels vast aan een hek en hing het zadel erover, vervolgens liet ik haar de afgesloten plaats voor de paarden binnen draven. Ik klopte het denkbeeldige stof van mijn grijze jurk en wandelde het huis binnen, het was in een mooi evenwicht gebouwd en de inrichting was sierlijk en eenvoudig waardoor het iets sereen kreeg, ik voelde me er eigenlijk onmiddellijk op mijn gemak. Léonie was bezig met de kamer verdeling en ik kwam kijken welke ik gekregen had. Ze glimlachte, opgewonden over iets sleurde ze me bij mijn pols mee naar het derde verdiep, toen we de trap op waren was er één ruimte. Die was kaal en stoffig, de zolder. "Dat kun je niet menen.", ik stopte verbaasd. Léonie bleef echter aan mijn pols trekken. "Hierheen.", zei ze. Ze liet me los en wandelde naar de linkerwand, 20 centimeter boven de grond was er een soort klink, ze duwde hem naar beneden en opende een deur. Mijn mond viel open en ik strompelde door de veijgekomen opening die een deur werd genoemd. Ik bukte me zodat mijn 1 meter 71 door een gat van 40 centimeter hoogte kon. Ik hief mijn hoofd op en mijn mond viel, als dat al mogelijk was, nog meer open. Ik ging naast een opgetogen Léonie staan en keek de kamer rond, hij was niet gigantisch of zo, maar mooi, heel mooi. Hij was rond en had een queensize bed met massa's kussens en dekens, een hemel en sluiers langs de kanten. aan de andere kant stond een ladekast met daarop een gigantische spiegel en een waskom met water en zeep. Het pronkstuk was wellicht het grote raam dat je kon openen en waar je, als je er door wandelde, op het balkon uitkwam. Een balkon. Ik rende er naartoe, het uitzocht was fantastisch, allemaal groene velden en blauwe lucht. Ja, ik voelde me thuis op deze kamer. "En?" "En wat?" Léonie draaide met haar ogen door mijn onzinnige antwoord. "Hoe vind je de kamer?" Er kroop een grijns over mijn gezicht, "Super." Ze lachte en liet me uitpakken terwijl zij het eten zou verzorgen.

Ik legde mijn laatste japon in de lade toen zr geklopt werd. Ik draaide me om en zag Raf binnenkomen. Hij keek rond en schudde zijn hoofd. Ik zette mijn handen in mijn heupen en keek hem geïrriteerd aan. "Wat?" "Niets, alles is gewoon zo..." "Zo wat!?", ongeduld begon zich meester te maken terwijl Raf op het bed plofte. "Zo meisjesachtig." Ik rolde met mijn ogen. "Dit was Léonie haar grote project. Ze heeft er 2 jaar aan gewerkt. We begonnen samen, maar toen de ruwbouw er was moest ik ophoepelen." Ik ging naast hem zitten. "Het is beeldig", fluisterde ik. We zwegen een tijdje terwijl we rustig naast mekaar zaten. "Heb je de spiegel al aan de kant geschoven?", Raf fluisterde opeens. Ik schudde mijn hoofd en stond op om te kijken wat hij bedoelde, maar hij pakte mijn pols en hield me tegen. "Neen, niet nu.", ik keek hem verbaasd aan, maar hij keek niet naar mij hij keek met een afwezige blik naar iets voor hem. Toen keek hij me wel aan, doordrigend alsof hij recht in mijn ziel keek. "Beloof me dat je er niet achter kijkt." "Maar, waarom.." "Beloof het!", hij siste en kneep harder in mijn pols, ik kromp ineen. "Ik beloof het.", fluisterde ik.

Engelen Ziel (Voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu