Hoofdstuk 17

316 22 13
                                    

"FACK!" Bram trekt een sprintje als hij Evert tegen de grond ziet klappen. De blonde rechercheur beweegt niet, maar toch richt Bram zich eerst tot de menigte. Zijn plichtsbesef heeft heel even de overhand. "Mensen, relax! Hoe terecht jullie protest ook mag zijn, dit is niet de manier! Ga naar huis, doe chill, en regel dit morgen effe via de officiële weg!" De menigte, die al behoorlijk wat stiller was geworden na Everts val, druipt nu langzaam af. Even is Bram verbaasd over hoe makkelijk dit was, dan draait hij zich met een ruk om naar Evert, die nog op de grond ligt. Bram ziet – tot zijn grote opluchting – geen bloed. Hij knielt naast Evert neer, en kijkt naar zijn borstkas, die gelukkig nog regelmatig op en neer gaat.

"Godverdomme." Evert kreunt zacht en opent zijn ogen. Zijn zicht is wazig en hij heeft bonkende hoofdpijn. Boven hem ziet hij Bram verschijnen. Twee Brams om precies te zijn, al weet hij dat hij dat aan zijn onscherpe zicht te danken heeft. Hij knippert een paar keer met zijn ogen en de twee Brams smelten samen tot een. "Hé man." Bram kijkt met grote ogen naar Evert. "Je leeft nog." De blonde rechercheur lacht kort, tot de pijn in zijn hoofd hem stopt. "Ik leef nog." Herhaalt hij cynisch. Hij duwt zichzelf overeind, en kreunt opnieuw zacht. Naast de al bonkende hoofdpijn, heeft hij nu ook nog een steek in zijn achterhoofd.

"Gast, doe rustig." Bram legt zijn hand tegen Everts schouder, zodat hij niet nog verder omhoog kan. Zitten lijkt Bram genoeg voor nu. Evert brengt zijn hand naar zijn achterhoofd, waar de pijn nog steeds steekt. Hij wrijft met samengeknepen ogen over de pijnlijke plek, en brengt dan zijn hand weer naar voren. Hij kreunt hartgrondig als hij ziet dat zijn vingers rood verkleurd zijn. "Kan er ook nog wel bij." Klaagt hij. Bram kijkt ook naar het bloed. "Er is sowieso een ambulance onderweg." Vertelt hij droog. Evert rolt met zijn ogen. "Waar is dat nou weer goed voor? Het valt allemaal wel mee." Protesteert hij. Bram haalt zijn schouders op. "Er moet nu toch iemand naar die wond kijken."

Een halfuurtje later zit Evert op de eerste hulp te wachten op een arts. De ambulancebroeders hadden al snel geconcludeerd dat er inderdaad weinig met hem aan de hand is, maar ze hebben hem toch maar meegenomen zodat er een arts naar de wond op zijn achterhoofd kan kijken. Hij heeft echter weinig prioriteit op de eerste hulp, en hij zit nu – voor zijn zin – al veel te lang te wachten. Na nog tien minuten komt er eindelijk een arts binnen. "Isabel Wolters, spoedeisende hulp arts." Stelt ze zich voor. Evert schudt haar uitgestoken hand. "Evert Numan." Mompelt hij. Wolters knikt hem vriendelijk toe. Ze bladert heel even in het dossier dat ze in haar handen heeft. "U heeft een wond op uw achterhoofd?" Vraagt ze. Hij knikt kort. Ze krabbelt iets neer en kijkt weer naar hem. "Hoe is dat gebeurd." Evert zucht. "Relletje bij het gemeentehuis. Duw gekregen. Hoofd op de grond." Hij is er zo klaar mee dat hij het niet eens voor elkaar kan krijgen om volledige zinnen te maken.

Wolters voelt Everts norse stemming feilloos aan. Ze besluit dat het even niet nodig is om door te vragen. "Kunt u iets draaien, dan kan ik naar de wond op uw achterhoofd kijken." Ze glimlacht vriendelijk naar hem. Zwijgend draait hij zich om. Wolters bekijkt de wond op zijn achterhoofd kort en voelt er even aan. Dan laat ze Evert weer terugdraaien. "Het valt wel mee, hechtingen zijn niet nodig, ik kan het plakken." Evert knikt weer zwijgend. Zij zwijgt ook, en begint met het klaarleggen van de spullen die ze nodig heeft. Evert bekijkt haar terwijl ze bezig is. Ze is slank, heeft een tenger postuur, en een gemiddelde lengte. Haar donkerbruine haren zijn wel lang, ze zijn samengebonden in een verwarde knot, met losse plukken die verdwaald langs haar gezicht vallen. Evert vermoedt dat het tot voorbij haar ellebogen valt als het los is. Haar gezicht is mooi symmetrisch, ze heeft volle lippen, een smalle neus en donkere ogen. Ze straalt rust uit, merkt Evert. Ze handelt zelfverzekerd, maar niet arrogant. Wat hem het meest opvalt is dat ze blijkbaar heeft aangevoeld dat hij niet wilde praten, en nu handelt op wat ze ziet en wat ze wél heeft gehoord. Hij vindt het nog steeds onzin om in het ziekenhuis te zijn, maar hij vindt Isabel Wolters wel een fijne arts, als het dan toch moet. Na een paar minuten draait ze terug naar hem, en glimlacht ze vriendelijk. "Klaar voor het plakken, meneer Numan?" Hij knikt naar haar, en glimlacht zwakjes.

OpofferingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu