3

466 6 0
                                    

'Het is toch niet te geloven!' Ik druk de koptelefoon nog strakker tegen mijn oren aan, maar het stemgeluid van mijn ouders komt overal overheen. 'Wat hebben wij gedaan om dit te verdienen?!' Ik hoef niet naar de woonkamer te gaan om te zien wat er gebeurd is, omdat ik dat zo ook wel kan raden. Ze hebben de envelop met daarin de uitslag van het examen opengemaakt en het bekeken. 'Vijfenveertig procent!' roept mijn vader uit. 'Misschien als we haar aanmelden voor één niveau lager, dat-' probeert mijn moeder nog terughoudend, maar mijn vader overstemt haar. 'Ik heb het gehad! Dit is de druppel!'

Ik kan de grond bijna voelen trillen. Ik weet dat hij de deur van mijn kamer opengedaan heeft en binnenkomt, omdat ik zijn energie in de ruimte kan voelen. 'Kimora!' Omdat ik niet precies weet waar hij is, schrikt mijn lichaam zodra hij de koptelefoon hardhandig van mijn hoofd trekt. 'Wat is dit?!' Hij houdt het papier dat hij in zijn handen heeft omhoog. 'Een stuk papier?' antwoord ik mat. Mijn vader kan mijn bijdehante antwoord niet waarderen.

'Na al die tijd en moeite die we in je educatie gestoken hebben, verpest je het keer op keer?!' Mijn eigen uitbarsting ligt ook op de loer. 'Tijd en moeite?' kraam ik ongelovig uit. 'Het enige dat jullie in mij gestoken hebben, is geld! Geld voor die examens, geld voor tutors, verder niets.' Mijn vader smijt het papier neer op mijn bureau, waarbij hij de foto van Hikaru aan de kant schuift. 'Ja, geld ja, en allemaal voor niets! Waarom moeten wij een kind hebben dat niets kan?!'

Zijn denigrerende opmerkingen doen me niets meer. Het is niet de reden dat het voelt alsof ik uit ga barsten. Ik kan dit gewoon niet meer: ik ben op, zo verschrikkelijk vermoeid door dit leven.

Mijn moeder, die in de deuropening staat en hoofdschuddend naar me kijkt, mompelt: 'Ik zal kijken wanneer de inschrijvingen voor de eerstvolgende toelatingsexamens geopend zijn.' Ook mijn vader kijkt me op dezelfde manier aan. 'Als jij het nog één keer niet haalt, dan sturen we je naar een internaat, waar je niets anders zult doen dan werken totdat je het wel haalt!'

Hoewel ik eerder nog dacht dat mijn eigen bom op uitbarsting stond, merk ik nu dat ik op een vreemde manier kalm ben. 'Dat doen jullie niet,' stel ik resoluut. 'En nog respectloos zijn ook?!' buldert mijn vader. 'Dat doen jullie niet,' herhaal ik rustig, 'omdat de wijk dat ook te weten zal komen. Iedereen zal weten dat jullie me daar naartoe gestuurd hebben. Het zal een schande zijn.' Ik kan aan hem zien dat hij weet dat ik gelijk heb. Hij kan dat helemaal niet maken, omdat de buitenwereld ons dan nog meer als gefaald zal zien. 'Jíj bent een schande!' roept hij uit, voordat hij terugloopt naar de deur en daar door verdwijnt. Mijn moeder werpt me nog één hoofdschuddende blik toe, voordat ze hem volgt en de deur dichtslaat.

Ik kan dit gewoon niet meer.

Ik sta op en trek mijn vest aan. Het wordt binnenkort schemerig, maar ik weet dat het niet koud zal zijn. Bovendien zal mijn lichaam hard bezig zijn, waardoor ik wel warm blijf. Al vraag ik me af of ik dat ooit nog echt zal worden.

Op de achtergrond hoor ik mijn ouders nog verder discussiëren, maar ik besluit dat ik er geen aandacht meer aan wil besteden. Ik pak de foto van Hikaru van mijn bureau en stop hem voorzichtig in mijn broekzak. Ik slinger mijn koptelefoon om mijn nek en loop naar het raam toe. Zodra ik die geopend heb, waait er direct wat frisse lucht naar binnen. Nog één keer kijk ik naar de deur van mijn kamer en blijf ik even wachten, tegen beter weten in. Mijn ouders zullen nooit terugkomen om hun excuses aan te bieden of om ervoor te zorgen dat ik blijf. En ik wil ook helemaal niet meer blijven.

Ik ga half uit het raam hangen en houd mezelf vast aan de regenpijp. Op straat is er verder niemand te zien. Langzaam beweeg ik mezelf steeds meer naar beneden. Aangezien ik al vaker via het raam naar buiten ben gevlucht, voel ik niet echt een bepaalde spanning. Het is een soort tweede natuur voor mij geworden. Zodra ik mezelf op de straatstenen laat zakken, valt er direct een last van mijn schouders.

Ik leg de koptelefoon over mijn oren en zet de muziek via mijn mobiel aan. Dan begin ik weg te lopen van mijn huis. Bij iedere meter voelt het steeds meer alsof ik weer kan ademen. Eerst loop ik door de buitenwijk van Tokyo, maar dan begin ik te rennen. Ik merk dat ik het niet eens vervelend vind om te hardlopen. Zonder daarbij na te denken kom ik uit bij het huis waar de ouders van Hikaru wonen en blijf ik daar even staan.

Door het raam heen kan ik ze zien. Ze staan samen in de keuken en zijn groenten aan het snijden. Het verwarmt mijn hart dat ik ze zie lachen. Ze zijn voor even niet bezig met het verdriet door het verlies van hun dochter. Ik kan ze daar nu niet aan herinneren, dat zou wreed zijn. Ik wend mijn blik af en ren verder, totdat ik het centrum van de stad uit ben en vanaf een grotere hoogte daar naartoe kan kijken. Ik stop om op adem te komen en laat mijn ogen over de lichten glijden, die nu het donker geworden is aanstaan.

Ik ben niet bezig met de gedachte aan mijn ouders of aan hoe zij zullen reageren wanneer ze erachter komen dat ik ervandoor ben gegaan. Het kan me nu absoluut niet schelen. Eigenlijk kan niets me even schelen nu ik zo om me heen kijk. De stad is zo ontzettend groot, waardoor ik me zo klein voel. Hebben Shiori en Sato gelijk? Kan ik mijn interesse en vastberadenheid voor het uitvoeren van de droom van Hikaru en mij terugvinden?

Nadat ik op een stuk rots plaatsgenomen heb, pak ik haar foto erbij. Het kost mijn ogen even de tijd om alle lijnen scherp te krijgen, maar dan kan ik haar zelfs in het donker zien glimlachen. 'Hoe deed je dat toch altijd?' fluister ik met een brok in mijn keel. 'Zo positief in het leven blijven? Zo vastberaden zijn voor je doel?' Ik denk aan hoe makkelijk ze contact met mensen maakte en dat ook daadwerkelijk fijn vond. Ik ben nooit iemand geweest die graag met mensen praat. Ik vertrouw ze niet, omdat de meesten mij achter mijn rug om uitlachen en me aan mijn lot overlaten. Maar door Hikaru was het makkelijker.

'Sinds je dood bent, voel ik me zo alleen..' mompel ik zuchtend. 'Niets interesseert me meer. Ik heb het gevoel dat ik nergens meer zou moeten zijn.' Ik laat mijn duim over haar gezicht glijden. 'Soms denk ik wel eens..' begin ik, maar ik kan die zin niet hardop afmaken. In mijn hoofd kan ik dat wel. Soms denk ik wel eens dat het andersom had moeten zijn. Dat ik geraakt had moeten worden door die auto en niet zij. Hikaru was vol levenslust en goedheid naar mensen toe. En ik? Ik ben alleen maar achterdochtig en op mezelf gericht. Het is zo oneerlijk dat ze er niet meer is.

Ik stop haar foto terug in mijn broekzak en loop verder de berg op. Hier kwamen we altijd om samen te oefenen met klimmen. Stukje bij beetje lukte het ons om de makkelijke rotswand te overkomen, wat ons heel trots maakte. Zou ik het nu nog kunnen? De laatste keer dat ik geklommen heb, is nu een paar weken geleden. Ik heb al een tijdje niet écht meer getraind, maar dat zou ik toch niet verleren? Ik ben het aan Hikaru verplicht om het te proberen.

Eerst blijf ik even staan om naar de wand te kijken, zodat het steeds scherper wordt en ik alle randen kan zien. Dan begin ik te klimmen. Ik heb geen enkele angst dat ik uit zal glijden of zal vallen. Ik weet niet of dat komt omdat ik er nog altijd zelfverzekerd over ben, of dat het me niets uitmaakt als ik zou vallen. De wereld lijkt aan te voelen dat ik er trots op ben dat het klimmen me nog altijd makkelijk afgaat. Het vuurwerk in de stad feliciteert me er namelijk voor. Terwijl ik me vasthoud, draai ik mijn hoofd terug naar de stad om het vuurwerk van een afstandje te bekijken. Alleen is het niet allemaal op afstand. Van schrik laat ik mijn voet wegglijden wanneer ik zie dat de vonken wel akelig dichtbij komen. Een paar meter bij mij vandaan slaat het in op de rotsen. Snel kijk ik weer voor me om mijn grip terug te krijgen, maar een volgende inslag zorgt ervoor dat ik wegglijd.

Ik slaak een korte gil van schrik wanneer ik een paar meter naar beneden zak, waarbij ik mijn armen openhaal aan het schaven tegen de stukken rots. Mijn voeten bungelen in de lucht en ik voel hoeveel kracht en druk er op mijn armen komt te staan. Ik slaag erin om mezelf op te trekken aan de rotswand en ik probeer zo snel mogelijk terug naar beneden te komen, maar een volgende inslag zorgt ervoor dat ik door de impact de grip van mijn handen verlies. Ik heb niet eens tijd om te denken aan wat er gebeurt en om me af te vragen waarom het gebeurt. Ik heb niet eens tijd om waar dan ook aan te denken, want ik voel hoe mijn handen en voeten van de wand wegglijden en ik door de lucht begin te zweven.

Ik weet dat ik naar beneden stort, maar ik voel de pijn niet wanneer mijn rug de grond raakt.

Alice in Borderland {Wattys2021 winnaar}Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu