81. Vythe

29 4 2
                                    

Alles stort in.

Ik ben gefaald in mijn missie om de vrede te bewaren. Gefaald. Het woord dendert door mijn hoofd, neemt mijn gedachten over. Ik had Yawan een extra pijltje moeten geven, en Glanola ook. Ik had de brief meteen moeten verbranden toen hij uit de lucht kwam vallen. Ik had zoveel dingen anders moeten doen dan dat ik gedaan had. Ik heb gefaald.

De bomen komen gevaarlijk dichtbij, maar vliegen meteen weer terug. Ze maken koprollen. De brief. Yuwen zei dat een op de drie Shati een Sàthéstòkn is. Een op de drie. Een derde van de Shati die ik al mijn hele leven ken, kan ik niet vertrouwen. De Shati waarmee ik mijn training gehad heb, de Shati met wie ik het ritueel keer op keer uitvoerde. Is het Lados? Yara? Mijn trainers? Amir? Nee, nee, nee, dit kan niet. Ik kan niemand vertrouwen. Ik kan niemand iets hierover vertellen, anders ben ik in drie dagen vermoord door een van hen. Ik ben alleen hierin.

Alleen.

Maar waarom vertelde Yuwen het aan mij? Waarom vertelde hij het überhaupt. Het is niet logisch. Duizenden jaren leefden ze in ons midden, waarom zouden ze het nu pas vertellen. Ze hadden zoveel meer kunnen doen als hij niets gezegd had. Ik zou het gewoon in een rapport kunnen zetten. Ze zouden morgen al uit de weg geruimd kunnen zijn. Behalve, als het een Sàthéstòkn is...

Ik begin te lachen. Geen vrolijke lach, maar een hysterische lach. Yuwen wist het. Yuwen wist dat ik niks kon zeggen, dat het risico te groot was dat de persoon die mijn brief leest een Sàthéstòkn is.

Maar misschien had de brief wel een andere reden. Misschien probeert Yuwen me om de tuin te leiden. "Mensen zullen iets geloven omdat ze willen dat die waar is, of omdat ze bang zijn dat hij waar zou kunnen zijn.", had ik ooit in een boek gelezen. Misschien wilde hij wel dat ik naar huis ging om het op te lossen, en daarbij mijn missie in de steek zou laten. Of dat ik te bang werd mijn missie voort te zetten. Maar het kon ook zijn dat hij wist dat ik hem doorhad en juist weer hier zou blijven. Dat zou ook niet logisch zijn, hij had immers ook gewoon niks hoeven zeggen.

Ik laat me in het gras zakken en kijk op mijn rug naar boven. De blaadjes ruisen zachtjes in de wind, en tussen de bomen door kan ik wolken zien. Waarom is het allemaal zo lastig. Waarom kan het niet gewoon makkelijk zijn. Ik roep mijn paard, zodat ik snel weg kan als ik wil. Ik stijg echter niet op, maar blijf op mijn rug naar de lucht kijken.

Na een periode van wat ongeveer 10 minuten moet zijn geweest, hoor ik in de verte het geluid van kletterende zwaarden en paardenhoeven. Hankropiaanse soldaten. Ik blijf rustig liggen in de hoop dat ze me gewoon rustig passeren, maar die hoop blijkt ongegrond.

'Gaat het, mevrouw?' vraagt de soldaat die voorop reed. Waarschijnlijk de kapitein, die gedacht moest hebben dat ik van mijn paard was gevallen of iets dergelijks en nu lag bij te komen van de klap.

Ik zet een gezicht op die geen enkele emotie laat zien, en sta dan langzaam op. De soldaten kijken verbaasd op bij het zien van mijn brede wapenriem, ze waren duidelijk niet gewend aan bewapende vrouwen.

'Eerlijk? Nee. Ik heb zojuist te horen gekregen dat de mensheid wordt uitgeroeid als ik niet doe wat ze zeggen, en ook dat ik niet op mijn familie kan rekenen om me te helpen omdat er verraders tussen zitten.' Ik spuug het woord verraders uit. 'Daarnaast ben ik gefaald in het brengen van gerechtigheid in deze wereld voor wat Fribelium en Atlaantis is aangedaan. Ze hebben hun kans verspeeld en moeten vanaf nu de volle prijs betalen voor wat ze hebben gedaan.'

Ik zucht. 'Probeer het niet te begrijpen.'

Ik begon mijn paard te bestijgen. Het was even stil. Daarna reageerden de soldaten zoals elk normaal mens zou reageren. Met gelach. Een diepe bulderende lach kwam uit de kelen van de vijf soldaten die nu voor me stonden. Ik bleef ze strak aankijken, ik was niet in de bui om gezellig mee te doen. Langzaam stierf het gelach weg onder mijn blik.

Ik spoorde mijn paard aan, en reed zo snel ik kon weg. Recht het bos in, in de richting waar ik Glanola en Yawan heen heb zien vliegen.

Waarschijnlijk zou ik nu het gesprek van de dag zijn. Het overgrote deel zou me net als deze soldaten uitlachen, en alleen de ergste doemdenkers onder hen zouden denken dat mijn woorden waar waren. De soldaten zouden het vertellen aan de staljongens, natuurlijk zwaar overdrijvend, die het weer aan de dienstmeisjes in het kasteel zouden vertellen. In het ergste geval zou de koning of koningin het te horen krijgen. Het kon me eigenlijk niet zoveel meer schelen. Misschien zouden ze er zelfs iets van opsteken en de bewaking versterken. Maar ik wist dat het een kleine kans was.

Het zou toch niets helpen.

SIEGE S01 ©Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu