"Dat was best wel lekker." zegt Luke. "Dat had ik nog niet door. De hele vis is op." zeg ik lachend en Luke's wangen kleuren even rood. "Sorry." "Maakt niet uit. Jij moet aansterken. Ik ben oké." zeg ik en ik druk een snelle kus op Luke's wang. "Wat ga je doen?" vraagt hij als ik opsta. "Even wandelen. Je moet toch in beweging blijven. Anders verdwijnt je conditie als sneeuw voor de zon." zeg ik. Ik vis een elastiekje uit mijn broekzak en bindt mijn haar samen tot een staart. Avery had me het elastiekje gegeven. "Tot zo. Doe geen rare dingen en bescherm jezelf goed." zegt Luke. "Zal ik doen. Rust goed uit." zeg ik. Ik zet mijn wijs- en middelvinger tegen elkaar tegen mijn voorhoofd en met een ruk haal ik ze er een klein stukje vanaf. Mijn vader noemde het altijd de matrozengroet. Met die gedachte loop ik de tent uit. Stagger kijkt op van het zand op de grond waar hij in zat te tekenen. "Heeft hij gegeten?" vraagt Travis en hij stroopt zijn mouwen op. "Ja. Een hele vis." zeg ik. "Heb jij niks gegeten?" vraagt Stagger. Ik schud mijn hoofd. "Dat hoeft ook niet. Vanavond weer." zeg ik. "Wat ga je nu doen?" vraagt Anna en ze gooit de takken die ze vasthield in de kring van stenen die het kampvuur vormen. "Een stuk wandelen. Conditie hè." zeg ik en ik pak een handpistooltje van de grond. "Doe voorzichtig." zegt Travis. "Zal wel lukken." zeg ik en ik loop naar de rand van het bos. Een vogel vliegt kwetterend over. De takjes kraken als ik voeten erop zet en de bladeren knisperen. Ik laat het kamp achter me en loop steeds verder het bos in. Zonnestralen schijnen door de gaten in het bladerdek. Strepen licht glijden over de grond. Een zwijn verdwijnt knorrend in het struikgewas en een eekhoorn schiet zijn holletje in. Het groen van de bomen ziet er prachtig uit door de blauwe lucht erachter. Ik stop het handpistooltje in de kontzak van mijn broek en stap over een boomstronk. Gegiechel klinkt plots in mijn rechteroor. Verbaasd kijk ik naar rechts, maar ik zie niks. Het gegiechel gaat over tot gelach. Ik ken die lach uit duizenden. "Lucas?" vraag ik verbaasd. Recht tegenover me staat Lucas in een wit shirt en een witte broek. Hij strompelt naar me toe. "Wat is er aan de hand met je?" zeg ik. Lucas doet zijn mond open om iets te zeggen, mar er komt slechts gegrom open. Ik knipper met mijn ogen. Het beeld van Lucas in witte kleren veranderd in een geïnfecteerde. Gillend stap ik naar achter en tast naar mijn wapen. Ik pak het pistooltje vast en richt op de geïnfecteerde die op nog geen twee meter afstand staat. Snel haal ik de trekker over en het lichaam valt op de grond. Mijn hart gaat als een razende tekeer. Ik haal diep adem en stop het handpistooltje terug in de kontzak van mijn broek. Ik stap over het lijk. Het stinkt vreselijk. Ik neem een snelle sprint en kom vijfendertig meter verder tot stilstand. De stank is minder en ik sluit mijn ogen. Het gekwetter van vogels klinkt in mijn oren. Naast mij valt iets op de grond en ik sper mijn ogen wijd open. Een glimlach verschijnt als ik een eekhoorn angstig zie wegschieten. Ik volg het wezentje en moet rennen om het snelle beestje bij te houden. Plots stapt mijn linkervoet in een kuil en ik val languit op de grond. Een vreselijk pijn voel ik. Ik kom overeind, maar krimp ineen als mijn linkervoet de grond raakt. Ik strompel verder, want het wordt alleen maar saai als ik omdraai, terug loop naar het kamp en niks ga doen. Gegrom van vier, vijf geïnfecteerde klinkt en ik draai me met een ruk om. Ik heb fout gegokt. Het zijn er ongeveer tien. Ik draai terug en versnel mijn pas. Steeds sneller en sneller. De geïnfecteerde volgen me en een sprinter komt in beweging. Snel begin ik te rennen, maar met een gekneusde enkel doet dat best wel veel pijn. Ik bijt mijn tanden op elkaar en blijf rennen. Meer sprinters komen in beweging. "Fuck. Verdomme." sis ik als ik ze zie. Mijn hart roffelt in mijn borstkas. Te laat zie ik een boomwortel en ik val opnieuw. Snel draai ik op mijn rug en pak mijn wapen. Ik haal de trekker over een sprinter valt op de grond. Snel schiet ik nog drie keer om de andere sprinters ook uit te schakelen. Ik herlaad mijn wapen en een geïnfecteerde buigt over me heen. Met een zacht gilletje schiet ik en het lichaam valt op me. Het is zwaar. Vreselijk zwaar. Ik probeer hem weg te duwen, maar moet opnieuw schieten omdat er een tweede geïnfecteerde over me heen boog. De tweede geïnfecteerde valt ook op me. De andere vijf komen ook steeds meer dichterbij, maar als ik wil schieten komen er geen kogels uit de loop. "Nee, nee, nee. Dit kan je niet menen." zeg ik en ik probeer te herladen, maar mijn kogels zijn echt op. De eerste van de vijf buigt al over me heen om me te bijten. Ik gil het uit en probeer me te verstoppen onder de twee lichamen die op me liggen. Een tweede en derde volgen. Ik sluit mijn ogen om ze niet te zien en trek een lichaam voor mijn gezicht. De stank dringt mijn neusgaten in. Plots klinken er schoten en het gewicht op mijn buik wordt verdubbeld. Ik hap naar adem en duw het lichaam weg bij mijn gezicht. Er klinken nog drie schoten en de andere drie geïnfecteerde vallen ook op de grond. Ik kijk achter me, zover dat kan, en zie twee mensen staan. "Jeetje. Gaat het met je?" vraagt een jongeman en hij rent naar me toe. Samen met een man duwt hij de lichamen van me af en hij helpt me overeind. "Ja. Het gaat wel. Bedankt." zeg ik en leg mijn hand even in mijn nek. "Niet gebeten?" vraagt de man. "Nee. Ik ben niet gebeten." zeg ik. "Ben je alleen?" vraagt de jongeman. Ik denk even na en ze kijken me vragend aan. "Nee. Ik zit in een groep met vijf andere." zeg ik. "Hoe heet je?" vraagt de man. "Pap! Wat maakt dat uit?" zegt de jongen en hij stoot de man aan met zijn elleboog. "Ik heet Allison. Allison Parker." zeg ik. "Brace en dat is Michael." zegt de jongeman en bij de naam Michael wijst hij naar de man. "Kan het kloppen dat ik je gister heb gezien?" vraagt Michael en ik frons mijn wenkbrauwen. "Je schreeuwde iemands naam. Gisteravond."
"Zag je wat?" fluister ik zacht. Luke legt zijn wijsvinger op zijn lippen en wijst naar een schaduw die tussen een paar bomen schiet. "Het is geen geïnfecteerde. Die kunnen niet zo snel om bomen heen." zeg ik. De schaduw gaat achter een struikje zitten. Luke geeft de stok aan mij. "Blijf hier." zegt hij in mijn oor. Met voorzichtig stappen loopt hij weg naar de andere kant van het bos. Ik blijf op dezelfde plek staan, kijkend of de schaduw nog bewegingen maakt. Ik wacht. Vanuit mijn ooghoek zie ik Luke vanaf de linkerkant naar de plek waar de schaduw zit lopen. "Wie ben je?" roep ik om de aandacht van de vreemde te trekken. "Vertel op! Wie ben je? Wat is je naam? Hoe kom je hier?" Luke loopt ondertussen verder en hij steekt zijn duim naar me op. "Vertel! Ik wacht op antwoord." zeg ik. De schaduw staat op, maar ik kan geen gezicht zien. Plots kraakt er een takje. Een takje onder Luke's voeten. De schaduw draait zich met een ruk naar Luke toe en een twee schoten klinken door het bos. Een groep vogels vliegt met een snelheid over. Geschrokken door het geluid. Even lijkt het alsof mijn wereld stilstaat. Totale stilte. Niemand die een beweging maakt op Luke na. "Nee!" schreeuw ik. Verbaasde stemmen klinken uit de tenten. Zo snel als ik kan ren ik naar Luke toe. "Luke!" Zijn schouder bloedt hevig net zoals zijn linkerbeen. Ik kniel bij hem neer en hou het vuur bij hem vandaan. De schaduw rent snel weg. "Kom terug!" roep ik hem na. "Eikel!"
"Jij schoot Luke neer." zeg ik en mijn ogen knijpen samen. "Het spijt me. Ik wist niet dat het een echt levende persoon was." zegt Michael. "Het spijt ons." zegt Brace. Ik sla mijn armen over elkaar. "We hebben het goed gemaakt." zegt Brace en hij wijst naar de lijken van de geïnfecteerde op de grond. "Ja. Jullie hebben me geholpen. Nogmaals bedankt." zeg ik en Brace glimlacht. Michael zet zijn handen in zijn zij. "Graag gedaan." zegt Michael en hij trekt me vervolgens in een omhelzing.
JE LEEST
Storm
FantasyOverleven is slechts een woord, maar de daad is een stuk lastiger. Werkelijk overleven om te leven is een daad waarbij veel je plan dwarsboomt. Niet alleen de doden die hier opstaan, maar ook je gedachten. Die schieten alle kanten op en na elke dood...