Hoofdstuk 22

134 17 4
                                    

De man wil een druppel bloed van zijn arm vegen, maar de regen is hem voor. "Wanneer en door wat ben je gebeten?" vraagt Marlene. "Vandaag door een klikker." zegt Lucas. Een klikker! Als je door een klikker bent geven verander je sneller dan als je gebeten wordt door een sprinter of een normale geïnfecteerde. Plots herinner ik me die blik in zijn ogen die zei dat er meer was. Hij was gebeten. "Waarom zei je het niet tegen me?" vraag ik en ik kijk hem met betraande ogen aan. "We hebben haar niet kunnen vinden, Marlene." zegt iemand en ik zie de twee mannen die Nerissa moesten zoeken aan komen lopen. "Verdomme. Blijf zoeken. Nu heeft ze weer een voorsprong." zegt Marlene boos. "We zijn kapot. We hebben snel gerend." zegt de dikste van de twee. Zijn mollige buikje piept over de rand van zijn broek. "Dat boeit me niet. Ga zoeken." zegt Marlene, behoorlijk pissig. "Ik ben te moe." zegt het dikke mannetje. "Laat ook maar." zegt Marlene en ze draait met een ruk naar de mannen toe. Ondertussen pakt ze haar wapen en schiet. Ik gil van schrik als het dikke mannetje op zijn knieën valt en vervolgens languit op de grond. "O god." zegt Lucas en ik sla mijn hand voor mijn mond. De tweede man haalt diep adem en begint dan weer aan zijn tocht naar Nerissa. Marlene richt zich tot Lucas en ze blaast de rook dat uit de loop van haar wapen komt weg. Ik slik. Marlene kijkt even naar de man naast Lucas en ze geeft hem een seintje. Verbaasd kijk ik naar Marlene en zie te laat hoe de man zijn wapen richt. Kraaiend komt er een vogel aanvliegen en de man schiet richting Lucas. "Nee!" gil ik. Een straaltje bloed welt op uit de wijd op Lucas zijn schouder. De man mept met zijn wapen richting de vogel die ervoor zorgde dat Lucas nu niet dood is. Ik laat mijn blik over de grond rondom mij gaan en ik zie een redelijk grote steen liggen. Ik grijp het stenen voorwerp en gooi hem naar het hoofd van de man. Hij kijkt even verbaasd en ik gooi een grotere steen. Er verschijnt bloed op zijn voorhoofd en de rode vloeistof wordt weggespoeld door de regen. Ik wil nog een steen gooien, maar Marlene pakt mijn arm vast. "Laat los!" krijs ik en ik mep met de steen in haar gezicht. Meteen laat ze me los en ik ren naar Lucas terwijl ik de steen naar het hoofd van de man gooi. Hij valt op de grond en ik pak Lucas zijn hand vast. "Kom terug stom kreng." krijst Marlene woedend. "Echt niet." zeg ik en ik begin te rennen. Opeens lijkt alles in slow motion te gaan. Luke verschijnt uit de regenmist en hij schiet op Marlene. Een wond verschijnt in haar onderbuik terwijl zij ook op Luke schiet. Lucas en ik rennen Luke voorbij en ik kijk even in het emotieloze gezicht van hem. "Ren!" roept hij. "Ren!" Ik duw Lucas vooruit en ik draai me naar Luke. "Ren verder Lucas." schreeuw ik. Ik pak Luke zijn arm en trek hem met mij mee. Luke schiet nog een keer naar Marlene en ze gilt het uit. Voordat ze van de pijn op de grond valt schiet ze nog een keer. Een stekende pijn schiet door mijn been en ik blijf stokstijf staan. Verschrikt draait Luke naar mij toe. Marlene schiet nog een keer. De kogel schiet langs mijn borst en laat een pijnlijk spoor achter. "Shit." sist hij en hij legt me over zijn schouders. Ik begin zachtjes te snikken terwijl Luke begint te rennen. Ik hoor Marlene nog gillen dat we terug moeten komen, maar Luke rent door. "We gaan niet naar huis nu. Als Marlene achter ons aankomt gaat onze groep eraan." zegt Luke. Ik wil vragen hoe hij Marlene kent, maar ik doe het niet. Luke rent en rent en rent. Bomen komen voorbij. Huizen. Open velden. Luke rent door steegjes, kleine straatjes. Uiteindelijk blijft hij uitgeput voor een kapot huis staan. De achterkant is open en er zitten grote gaten in de muur. Luke legt me binnen op de grond en ik kern even van de pijn. "Precies in je knieholte." zegt Luke nadat hij mijn been bekijkt. Hij begint rond te lopen en komt uiteindelijk terug met een dun dekentje. Hij legt het dekentje over mij heen en ik glimlach even. "Dank je." zeg ik. Voor het eerst deze dag zie ik sterren aan de donkere hemel. Luke komt naast me liggen en dicht tegen elkaar vallen we in slaap.

Als ik mijn ogen open is het koud en grauw. Een dikke mist hangt boven de grond. Luke ligt nog te slapen en ik strijk door over zijn wang. Zijn wang voelt koud aan. Ik ril even door een frisse wind die over mijn arm strijkt en ik leg hem onder de deken. Met mijn duim- en wijsvinger voel ik aan de stof van de deken. Luke bromt even en hij draait zich om. Ik ga overeind zitten en leg de deken over Luke heen. Hij bromt even en ik stop Luke in als een klein kind. Ik sta op en loop naar de plek waar een muur hoort te staan. Een nog koudere wind waait in mijn gezicht. Een dauwdruppel valt op mijn neus en veeg het natte spul weg. Boomtakken waaien heen en weer, mee met de wind. Het land ziet er duister uit. Een land dat hoort bij een zombiewereld. Over een akkerland loopt een geïnfecteerde van ons vandaan, langs een kapotte vogelverschrikker. Bij het zien van dit gebied voel ik me verdrietig worden. Niet zo lang geleden groeide er bloemen, groentes. Was alles rustig en vredig. Daarvan is nu geen spoortje van terug te vinden. Al het vrolijks is verdwenen. De geïnfecteerde struikelt over het hoofd van de vogelverschrikker die op de grond ligt. Hoe zou het vroeger hier eruit zien. Wat zagen de mensen die hier stonden, op de plek waar ik nu sta. Zijn die mensen dood, geïnfecteerde of overlevers. Ik weet dat niet, maar ik weet wel dat ik een overlever ben. Een overlever van het begin van deze verschrikkelijke tijd. De tijd van de geïnfecteerde.

StormWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu