Hoofdstuk 7.1

1.9K 117 3
                                    

De beloftes. De bescherming. Het gevoel dat ik veilig was. De gedachten dat hij mij zou redden. Dat ik daar levend weg zou komen, zonder gevolgen. Alles was gespeeld. Hij had mij bijna vermoord. Hij gaf iemand het bevel mij te vermoorden! Hoe kon ik hem geloven? Hij heeft mij ontvoerd, bijna vermoord. Ik haat hem. Ik haat hen.

Ik vestig mijn aandacht op de muur. Dat doe ik al de hele week. Niet alleen thuis, maar ook hier houdt het mijn ogen gevangen. Ze weten precies waar het probleem ligt. Tenminste, dat denken ze te weten. Ze zeggen dat ik suïcidaal gedrag vertoon. Ze weten niet dat het verlangen om in een hoekje te zitten aan mij knaagt. Ze weten niet hoe graag ik mijn armen openhaal. Maar zelfmoord plegen? Dat is het laatste waar ik aan denk. En om dat te voorkomen hebben ze mij aan het bed vastgeketend. Ze hebben mij in een lege ruimte achtergelaten. Met een bed die geen enkele scherpe kant bezit. Ik moet het slechts met een matras en een dunne deken doen. Geen kussen, omdat ze bang zijn dat ik mezelf zal verstikken. En een stoeltje voor als mijn ouders langskomen. Ze behandelen mij als een afwijkende. Dat ik niet praat betekent niet dat ik getikt ben.

'Ik ga het jullie verdomme geen derde keer vragen! Ik moet haar zien!' schreeuwt een dwingende stem in de verte. Ryan. Zijn stem horen voelt bevredigend. Ik wil roepen dat ik hier lig, maar krijg er geen woord uit. Het lijkt net alsof mijn luchtwegen worden dichtgeknepen. Dat gebeurt elke keer wanneer ik wil praten. Precies het probleem wat ik twee jaar geleden had. Toen... toen Danny overleed. Een psychiatrische inrichting klonk als de hel. En het was daadwerkelijk een hel. Ik werd aangevallen door de andere patiënten en volgespoten met vloeistof dat een kalmerend effect had. Dit gaven ze mij in plaats van een pil, omdat ze weten dat ik die weiger te slikken. Nu doen ze precies hetzelfde. Het verleden herhaalt zich.

Ryan stormt de kamer binnen. Zijn boze blik verzacht direct bij het zien van mijn vochtige ogen. Ik heb mijn ogen dan eindelijk van de muur afgerukt. Kleine stapjes. Je komt er wel. Hij pakt mijn hand vast en bestudeert mijn toestand vol ongeloof.

'Wat doen ze je aan?' Het is niet zo erg als dat het lijkt. Ik kan mij niet bewegen, maar dat blijft niet de hele dag zo. Ik krijg begeleidende pauzes.

Om hem gerust te stellen beweeg ik mijn vingers. Ze glijden zachtjes over zijn handpalm. Hij glimlacht. Een hartverwarmende glimlach.

'Ze hebben mij al vertelt dat je niet praat. Ik was graag eerder gekomen, maar die stomme zusters lieten mij niet binnen,' begint hij. Hij gaat op de stoel zitten en knijpt liefdevol in mijn hand.

'Het spijt mij zo erg voor wat er is gebeurt. Als ik de daders vindt dan doe ik ze wat,' uit hij zijn woede. Hij moet stil zijn. Ik wil zijn aanwezigheid alleen voelen. Zijn woorden herinneren mij aan de dag die mijn leven heeft verwoest. En daar wil ik niet aan denken. Ik wil niet herinnert worden aan de pijn, de angst en vooral niet aan Aleser. Wiens naam ik maar niet uit mijn hoofd kan krijgen. Wiens gezicht ik niet kan vergeten.

Ryan overhandigt mij een zwart fluwelen zakje. Eentje die ik vaak in middeleeuwse films zie en waarin ze dan diamanten verbergen. Ik kijk verbaasd naar het kleine ding.

'Dit heb ik vanochtend in mijn auto gevonden. Er lag een kaartje onder met de boodschap dat ik het aan jou moest geven. Geen naam. Slechts de boodschap en hetgeen wat in dit zakje zit. Ik heb er niet in gekeken,' legt hij de nadruk op: geen naam. Ik kijk er nog een laatste keer naar en schuif het dan onder mijn been. Wat zal het zijn? Van wie zal het komen? Op de tweede vraag had ik al een antwoord. Van een onbekende persoon. Iemand die het niet zelf kon afleveren.

Ryan staat op en plant een kus op mijn wang. 'Ik moet weer eens gaan. Word snel beter!' haalt hij mij uit mijn gedachten. Ik ben niet ziek? Zijn ogen verraden hoe moeilijk hij het er mee heeft. Ze hebben hem doen geloven dat ik daadwerkelijk ziek ben. Dat er iets mis is met mij.

'Ik zal ze vinden, Eloise. Belooft!' En met die laatste woorden verlaat hij de kamer.

Hij zal ze niet vinden. Hij zal niet eens in de buurt komen. Wat hier gebeurt is groter dan wat hij aan kan. Groter dan wat de FBI aan kan. Een Prinses. Een Sultan? Ik heb het gevoel dat dit hogerop zit. Dat het om een Koninklijke familie gaat. Wat moeten ze van mij? 

Eloise BelleWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu